Iedereen weet het: zonder vertrouwen is samenleven niet mogelijk. Zonder vertrouwen wordt de mens zijn medemens een wolf. Vertrouwen, noem het gerust een eerste levensbehoefte. Zo is het ook in de wereld van het  goede onderwijsbestuur. Ook daar is vertrouwen de existentiële basis voor een gezonde relatie tussen de toporganen in de organisatie. Ik denk met name aan de relatie van college van bestuur en de raad van toezicht en aan de relatie van college van bestuur en management van de instellingen of afdelingen daarvan.

Maar vertrouwen speelt ook een rol op een ander niveau van het onderwijsbestuur. Ik denk hier aan de relatie tussen overheid en onderwijs als maatschappelijke sector. Het is niet zonder betekenis dat het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen in 2006 een nota het licht deed zien met als titel ‘Toezicht in vertrouwen, vertrouwen in toezicht’ waarin ‘vertrouwen’ als sleutelbegrip figureerde in het relatiepatroon tussen overheid en onderwijsaanbieders/instellingen.

Dit gezegd zijnde, rijst de vraag: waarom doet het begrip vertrouwen, ondanks deze letterlijk fundamentele betekenis, zich dan toch voor als zo’n fragiel begrip? Want fragiel is het zeker! Je ziet het bijna dagelijks om je heen. Zo kan één schandaal, één misstand, één onregelmatigheid in bijvoorbeeld het openbaar bestuur of de rechterlijke macht al voldoende aanleiding zijn voor een alom te horen klacht dat het vertrouwen in hét openbaar bestuur, dé rechterlijke macht ‘ernstig is geschaad’. (Ik vraag me dan altijd af hoe dit is vastgesteld en bij wie want persoonlijk ben ik daar nooit voor benaderd wat ook niet per sé hoeft maar ik hoor het ook nooit van anderen dat ze benaderd zijn.) Zo werkt het ook in het onderwijs. De perikelen rond INHOLLAND zijn allang niet meer particulier, ze regarderen inmiddels de hele sector en deden dat, in de media althans, binnen 24 uur.

Wat maakt het begrip ‘vertrouwen’ zo fragiel? Tot het antwoord op deze vraag behoort in elk geval dat vertrouwen rechtstreeks verbonden is met onze persoonlijke en maatschappelijke zekerheden. Die zekerheden hebben we nodig omdat we vanuit onze individuele positie veel zaken niet kunnen overzien. De maatschappij, maar ook ons persoonlijk leven of ons werk als bestuurder of toezichthouder zit complex in elkaar. We kunnen en willen ook alle details er niet van kennen. We zijn derhalve wel genoodzaakt om erop te vertrouwen dat anderen de dingen doen die ze moeten doen. Door ergens vertrouwen in te hebben reduceren we onze onzekerheden. Vertrouwen en onzekerheden hebben elkaar als het ware nodig, hangen in elk geval met elkaar samen. En het opmerkelijk is: het heeft er zelfs alle schijn van dat er een stilzwijgend verbond tussen die twee bestaat. Want zodra dat stilzwijgen wordt verbroken blijkt er iets aan de hand.

Zodra iemand in een gesprek of in een bestuurlijke situatie, zich afvraagt of er nog wel sprake is van vertrouwen of zelfs ‘de vertrouwenskwestie’ stelt, neem dan maar gerust aan dat er dan van heel veel sprake is maar juist niet van vertrouwen. Als het woord, het begrip vertrouwen ten tonele verschijnt, is die verschijning zelf al het bewijs van zijn afwezigheid.

Sterker nog: de handeling van ‘het vertrouwen opzeggen’ is eigenlijk niet meer dan het woord bij de daad voegen. Het is geen aankondiging, het is ook geen performatief, geen speech act, geen taaldaad, het is slechts een ceremonieel gebaar, een daad achteraf want het vertrouwen zelf was allang heengegaan.

En laat vertrouwen, nadat ze werd opgezegd, zich ook weer herstellen? Is dat mogelijk door het (opnieuw) expliciet uitspreken van het vertrouwen in de andere partij? Iedereen weet dat ook dit niet meer dan een ceremonieel gebeuren is, dienend als een nieuw begin, als een hoop op en verwachting van de groei van een nieuw stilzwijgend verbond tussen vertrouwen en onzekerheden. Een verbond for the time being. Zoals dat altijd het geval is met verbonden.

Share