Erwin Mortier, schrijver van het prachtige Godenslaap, schreef dit jaar het Gestameld liedboek. Moedergetijden. Tekstfragmenten waarin hij de ziekte van alzheimer bij zijn moeder van nabij volgt en tot in detail beschrijft. Een boek waar je stil van wordt, gelijk al vanaf de eerste pagina. Ik kreeg al snel de associatie met een elegie, een klaaglied zoals ik dat ook ken van Marnix Gijsen in diens Klaaglied om Agnes. Misschien heeft ook Tonio van A. Th. Van der Heijden die sfeer, dat weet ik nog niet, dat hoop ik binnenkort te ontdekken.
Mortier leidt je als lezer in een taalwereld die haarscherp verwoordt wat zijn moeder en wat hem als haar zoon, daarin overkomt. Hij ziet het gebeuren, ziet haar machteloosheid en die van zichzelf, tracht in taal grip te krijgen op een situatie die helemaal geen grip toelaat. En toch, o zo ragfijn verwoordt hij hoe onbereikbaar zijn moeder is in haar stille maar o zo angstige lijden, haar verdriet, haar vervreemding van de omgeving en daarna van de mensen die haar een leven lang vertrouwd waren. Een medische diagnose kan niet scherper worden verwoord. Nergens wordt Mortier sentimenteel, haar en zijn lijden worden groot en groots getekend zonder overdrijving. Zijn beschrijvingen zijn soms poëtisch, soms filosofisch, en altijd mooi. Sereen is misschien een beter woord, het juiste denk ik. Ja, het is moeilijk om een passend woord te vinden voor een prachtige beschrijving van een zaak die in zichzelf in alle gruwelijkheid wordt getekend. Het heeft iets paradoxaals.
Veel lezers zullen in het verhaal van Mortier herkennen wat ze in hun eigen omgeving ook aantreffen. Er zijn op dit moment in Nederland zo’n kwart miljoen mensen die aan dementie lijden (waarvan alzheimer de bekendste is) en dat aantal gaat de komende jaren toenemen.
Ik zou zó graag hele stukken hier willen overnemen, om een indruk te geven van de prachtige stijl, van de mooie reflecties, van die rake omtrekkende beschrijvingen. Een voorbeeld van dat laatste:
Weer samen voor het raam, wij beiden. Hij is even naar de bakker, de post, de apotheek.
Waar is hij, waar is hij nu, je weet wel, hij, die, die …
Pa.
Ja, pa.
Waar is hij, is hij weg, waar blijft hij?
Ze huilt.
Je moet niet bang zijn. Hij komt zo. Niet bang zijn.
Ze prutst met haar vingertoppen aan de zoom van mijn hemd.
Ikbenbangikbenbang, fluistert ze.
Tegelijk hoor ik iets druipen.
Tussen haar voeten wordt het tapijt donker van haar plas.
Zelf heeft ze niets gemerkt.
Ik buk me, droog het tapijt met een doek, vraag me af: Heeft hij altijd extra slipjes bij zich?
Heeft hij ook gebukt, veertig jaar geleden,
toen haar water brak?(pag. 77-78)
Ontluistering, verbeelding en poëzie in één.
Een voorbeeld van een prachtige filosofische reflectie waartoe de situatie aanleiding geeft:
Het leven stelt niet zoveel voor. We worden geboren en we gaan weer dood. Tot pakweg je dertigste ben je bezig met leren lezen, schrijven, autorijden en menselijke relaties aangaan die iets meer op omhelzingen lijken dan op frontale botsingen, en zelfs dan blijven we met regelmaat de vangrail verkennen. Ik zou voor geen goud ter wereld opnieuw twintig willen zijn, tenzij een goede fee me zou toestaan wat ik geleerd heb met me mee te nemen. En dan nog… want wat heb ik geleerd? Ik weet het niet. Het zit meer in mijn vezels dan in mijn taal. Het lijkt me onwaarschijnlijk dat je wijs en ervaren kunt zijn in een lichaam dat nog niets heeft meegemaakt. Sleet is een vorm van ervaring. Een riet dat al honderd keer gebogen heeft zal dat soepeler doen dan een jonge twijg die nog moet leren niet te barsten.(pag. 128)
Nog een laatste, over heimwee:
Herinneringen wellen in ons op of overvallen ons, maar ons huisvesten doen ze nooit. Heimwee komt niet voort uit de spanning tussen een verdroomd of verdicht verleden en een werkelijkheid die er intussen helemaal anders uitziet. Heimwee is de ervaring van de immense afstand tussen onszelf en onze memorie. Gezwind opent het geheugen voor ons zijn woning, zo lijkt het, maar in woorden dreigt die voortdurend te verstarren tot een landgoed, open op zondag van twee tot vijf, gidsbeurt na aanvraag, gelieve niets aan te raken (pag. 128-129).
Dat eerste zinnetje in dit tweede fragment doet me denken aan de openingspassage van Rituelen van Cees Nooteboom: Herinnering is als een hond die gaat liggen waar hij wil.
Tot zover. Om het niet te lang te maken. Want daar is alle reden toe. Ik denk aan de mooie passages over de ziel. Inderdaad, over de ziel: dat moeilijk te plaatsen ‘ding’ dat juist om die reden maar liever over het hoofd wordt gezien. Mortier refereert er aan, met opnieuw een omtrekkende definiëring. Misschien kom ik daar nog een keer op terug.