Visser, Hermsen, Simon over de ziel, het ik, het zelf en wat daar mee samenhangt.

Sinds de vorige blogspot las ik drie boeken over de ziel, nou ja twee die er echt over gaan en een die er tegenaan hangt. Alle drie geschreven door Nederlandse filosofen.
Allereerst het pittige Niets cadeau. Een filosofisch essay over de ziel van Gerard Visser.  Het is een boek dat wel het een en ander van de lezer vraagt, in elk geval enige filosofische scholing. Het is ook een rijk boek dat vraagt om herlezing, om meditatie, om ter hand genomen te worden en weer te worden weggelegd tot het weer trekt. Want dat doet het wel, ondanks de soms ook wel duistere passages. Juist omdat het zo veel te bieden heeft, vat ik het hier niet samen.Daarnaast Joke J. Hermsen, Windstilte van de ziel. Ook een essay. Zij kent het boek van Visser en reageert er op. Is het tekenend voor de situatie waarin het denken over de ziel verkeert, dat de filosofen haar/hem bespreken in het format van het essay? Heeft de ziel in haar huidige staat behoefte aan de vrije loop van de gedachten?
Voor een samenvatting:  Joke J Hermsen, Windstilte van de ziel


Het derde boek dat ik las was Waarom we onszelf zoeken maar niet vinden van Coen Simon.
Voor enkele interessante passages: Coen Simon, Waarom we onszelf zoeken

Drie reflecties na lezing van deze boeken.
1.    Natuurlijk, het is de raadselachtigheid van het leven zelf die mij intrigeert. Leven en niet-leven, wat maakt het verschil? De dood die intreedt: het lichaam valt stil, de geest werkt niet meer, de ziel verlaat het lichaam dat ontzield achterblijft.   Het eerste constateren we, het tweede constateren we, het derde nemen we aan maar doet ons, bij de blik op een geliefde overledene, geen moment twijfelen.

2.   Wat de drie auteurs gemeen hebben is dat ze schrijven over iets wat hen fascineert  en hen tegelijkertijd ontsnapt. Bij Visser en Hermsen is dat de ziel, bij Simon het zelf. Ze realiseren zich dat ze niet verder komen dan eromheen te cirkelen, doen dat met verve en in de erkenning dat dit geen falen is of een tekort maar een gegeven is, eigen aan het beschrevene: het laat zich niet afpalen.

3.   Mooi is ook dat ze zich alle drie realiseren dat het bij de ziel of het ik niet gaat om een ding, maar om wat dan wel? Om een schakelpunt (tussen wat en wat?), een resonantieruimte, een relatie, een klapdeur (zoals Roel Bentz van den Berg, geciteerd door Hermsen, het noemt?). Langs welk weg hebben we er een ervaring van? Via de intuitie? Of, zoals Kant stelde, als Idee van de Rede, niet berustend op concrete ervaring maar wel zinvol als idee van totaliteit zoals ook God en Wereld ons helpen om dingen bij elkaar te denken?

4.   Visser (en Hermsen in navolging van hem)  verbinden beide de ziel met het in de geschiedenis van de metafysica en ontologie bekende begrip principium individuationis: het principe dat iemand echt tot deze unieke persoon maakt, het aller-eigenste zou je kunnen zeggen. Het spreekt me aan terwijl het tegelijkertijd iets formeels heeft, iets wat past in de klassieke denken over het substantiebegrip. En we missen daar tegenwoordig onze beelden bij, hoe bruikbaar sommige onderscheidingen nog zijn.

5.   Daarbij: ik vatte dat principium individuationis altijd op als iets eenmaligs, een act, een handeling maar nu zie ik in dat het zich beter laat verstaan als een dynamiek, een beginsel dat je begeleidt en ‘laat worden wie je bent’.

6.    Wat ik in dit verband wel ingewikkeld vind is het volgende: je kunt de ziel associeren met het unieke van iemand, met het aller-eigenste. Maar tegelijkertijd rijst dan het probleem: wat gebeurt er als een persoon verandert, bijvoorbeeld als gevolg van dementie. Iemand wordt dan een compleet ander iemand, het minst nog lichamelijk. Zie mijn indertijd demente moeder. Oké, er zijn fysieke oorzaken, maar toch, als alles anders wordt, blijft dan toch de ziel dezelfde? En als ik met deze vraag de ziel toch teveel als een ding beschouw, hoe kan ik dit dan anders denken?

7.   Gerard Visser heeft wel een sterk punt als hij stelt dat de ziel in de Europese filosofie is gestorven aan de illusie van haar kenbaarheid. Visser vindt zelf ook wel dat dit boud klinkt. “Maar gesteld dat het woord ziel staat voor het principieel ondoorgrondelijke van herkomst en bestemming in het leven, dan is het met de ziel gedaan zodra zij als kenbaar wordt beschouwd.”

Share