Soms lees je binnen een korte periode dezelfde boeiende inzichten bij twee heel verschillende auteurs die elkaar niet noemen maar (dus) wel eenzelfde boodschap hebben omdat ze dezelfde zorg delen. Ik heb het over de Nederlandse filosoof Wil Derkse in zijn oratie voor de Open Universiteit in november 2011 en over de Amerikaanse denker Martha Nussbaum in haar boek Niet voor de winst. Ik schreef er al eerder over. Hun thema intrigeert me.

Bestuursakkoord

Interessant is dat zowel Derkse als Nussbaum ageren tegen de trend om nationaal onderwijsbeleid te relateren aan economische vooruitgang. Onderwijs, initiële vorming en opleiding worden zo ingericht dat ze dienen voor behoud van de opgebouwde welvaart, bijdragen aan de vernieuwing van onze economie. En niet alle onderdelen van de bestaande curricula passen in zo’n doelstelling. Neem het wetenschapsbeleid dat op dit punt van vele kanten wordt bekritiseerd maar intussen wel helemaal hierdoor gedreven wordt. Ons wetenschapsbeleid wordt in toenemende mate gestuurd door het rijtje kennis (universiteit), kunde (bedrijfsleven), kassa (economisch rendement). Dit rijtje is sturend bij subsidieverstrekking en bij interne toedeling van middelen binnen instellingen. KNAW president Robbert Dijkgraaf heeft meer dan eens de vinger gelegd bij deze eenzijdige ontwikkeling. Derkse haalt hem aan en bevestigt het inzicht van Dijkgraaf. Nussbaum signaleert dezelfde trend wereldwijd, en zeker in haar eigen land. En inderdaad, steeds vaker hoor je het ook met betrekking tot de Nederlandse situatie. Ik noemde Dijkgraaf, ik denk ook aan recente ontwikkelingen binnen universiteiten om onrendabele studierichtingen in de letteren op te heffen. En toen ik onlangs het Bestuursakkoord voortgezet onderwijs las, dacht ik: kijk, als Nussbaum dit zou lezen zou ze hierin een bevestiging zien van haar vrees.

Filosoof Wil Derkse weet het zeker: aan (een vermeend) tekort aan kennis ligt het niet. De grootste graaiers in onze samenleving hebben geen gebrek aan kennis (integendeel, voor het bedenken van financiële derivaten is veel kennis nodig) maar schieten op een andere manier tekort, zoals in het verstandig omgaan met kennis.

Ander rijtje

Derkse kiest liever voor een ander rijtje dan kennis, kunde, kassa, een rijtje ‘zonder een gemakkelijk ezelsbruggetje, en moeilijker in een korte termijn beleid te realiseren: die van kennis, verstandigheid en betrokken toewijding.’ Daar is Derkse op uit: ‘om bij de academische vorming van smart girls and boys (van alle leeftijden) deze in contact te brengen met beproefde vormen van wijsgerige reflectie, oriëntatie biedende waardecontexten (veelal verbonden met levensbeschouwelijk gedachtegoed) en voorbeelden van betrokken toewijding die maatschappelijk vruchtbaar bleken.’

Sapientia

Een student, een leerling, eigenlijk elk mens doet langs verschillende wegen kennis en inzicht op. Al die kennis en inzicht behoeft een toets door het verstand: “het proevende en beproevende beoordelingsvermogen dat de eerdere vormen van kennis kan wegen, kan beoordelen of deze in een breder kader passen, en of de eventuele toepassing ervan verantwoord is. Om Latijnse woorden te gebruiken; nu is het domein van de wetenschap als scientia verlaten, en komen we in het domein van de sapientia, dat letterlijk de kunst van het beoordelende proeven van complexe zaken betekent. Daarvoor heb je criteria en waardecontexten nodig die per definitie het domein van de scientia overstijgen.”

Groeien in oordeelsvermogen doe je natuurlijk zelf, maar je kunt het niet op je eentje, je groeit altijd aan iets. Oude bronnen van waarheid, van schoonheid, van hoogstaande moraliteit zouden nog steeds richtinggevers kunnen zijn voor het onderwijs en de vorming van nu, aldus Derkse, maar ook aldus Nussbaum. Educatie en vorming die zich beperken dat kennisoverdracht verrijkt met het verwerven van enig inzicht schieten tekort als ze niet worden aangevuld en compleet gemaakt met oefening in verstandige oordeelsvorming en moraliteit én met toewijding van het hart.

Kritiek op onderwijs

Derkse is kritische over ons voortgezet en hoger onderwijs. “Inhoud en inrichting van ons onderwijs, lijken te worden gedomineerd door een functionalistisch perspectief. De vraag staat voorop wat nuttig is voor het kunnen deelnemen aan een vervolgstudie, en wat nuttig is voor een toekomstig economisch en maatschappelijk functioneren. Deze vraag is zinnig en relevant, maar zou ondergeschikt moeten zijn aan de vraag naar de intrinsieke waarden waarop dit nuttige is gericht.

Een tweede aspect is de nadruk op de instrumentaliteit van het onderwijs, die al meeklinkt in termen als tools en competenties. Wanneer schoolmanagers het hebben over de vergroting van de zogeheten professionaliteit van hun docenten, dan denken ze, zo vrees ik, eerder aan vergroting van hun arsenaal aan tools en competenties dan aan inhoudelijke verdieping en stimulering van hun intellectuele passie.

Een derde aspect toont zich in de neiging om je leerlingen en studenten als „klanten‟ en consumenten te beschouwen, die kostenefficiënt en in minimum doorlooptijd hun liefst „leuke‟ en in kleine porties verpakte kennis en competenties aan hun portfolio toevoegen. Dat is nogal een ander beeld dan wanneer je hen allereerst ziet als medemensen die aan je zorg zijn toevertrouwd, en wier zielen je als een goede en genereuze vroedvrouw het levenslicht laat zien.”

In aanvulling hierop noemt hij nog als belangrijke kenmerken: (4) de nadruk op de meetbaarheid van liefst op korte termijn te behalen resultaten van het onderwijsproces, (5) het accent op controle, transparantie en gelijke behandeling te noemen, en (6) het steeds sterkere accent op de „etalage‟ van de onderwijsinstellingen: het uitvergroten van de successen, het goed in de markt zetten, de nadruk op het imago, en zo meer. “Opvallend aan al deze kenmerken van de vigerende onderwijsideologie is dat ze zo gericht zijn op het uitwendige, terwijl de alternatieven die de traditie aanreikt vooral te maken hebben met het innerlijke.”

Een voorbeeld

Als voorbeeld van de noodzaak hiervan noemt Derkse de persoon van Herman Wijffels die ooit bekende dat hij van zijn universitaire studie economie de filosofiecolleges het meest nuttig had gevonden. “ In deze (verplichte!) colleges had hij écht leren lezen, had hij zich leren verplaatsen in standpunten van anderen (standpunten die hij soms helemaal niet deelde) en had hij contact gekregen met waardevolle bronnen en voorbeelden in onze beschaving. In zijn loopbaan had dit voortdurend op de achtergrond meegespeeld, en dat zal zich hebben voortgezet in zijn latere taken directeur bij de Wereldbank, als voorzitter van de SER, en nu als hoogleraar in Utrecht.”

Liberal arts

En precies deze kenmerken, deze gunstige gevolgen van de nauwkeurige lezing van (oude en eigentijdse) teksten worden ook door Nussbaum genoemd als zij wijst op de noodzaak van een brede kennisontwikkeling in het voortgezet en hoger onderwijs, in haar woorden: het liberal arts programma, zoals dat in sommige landen verplicht is als basis voor verdere academische vorming. Voor Nussbaum geldt dat we deze brede vorming nodig hebben om een van onze belangrijkste waarden en instituties in stand te houden: onze democratie. Die staat in toenemende mate onder druk van populisme, van ongefundeerde projectie van ongenoegens op andere bevolkingsgroepen, van het onvermogen om verantwoord en volwassen om te gaan met het menselijk tekort, het onvermogen om alles ideaal te hebben, om teleurstelling te incasseren, om je in te leven in anderen en medeleven te kunnen betonen. Dat zou de kern moeten zijn van een vorming in het voortgezet en hoger onderwijs waar we gewoon niet zonder kunnen maar ook niet zonder moeten willen, omdat het de noodzakelijk voorwaarde is voor een duurzaam en menselijk bestaan.

Elders (zie in de categorie Boeken, bespreking 27.02.2012) heb ik enkele kritische kanttekeningen geplaatst bij de soms wat nostalgische en dan weer sombere ondertoon in het boek van Nussbaum. Die ga ik hier niet herhalen. Ik merk op dat filosofen met regelmaat de neiging hebben om de stijlfiguur van de hyperbool stevig in te zetten. Met ander woorden, ze overdrijven graag een beetje. Maar de betere onder hen (en dit zijn er twee) zijn vaak ook zieners: ze nemen trends waar die aan anderen ontsnappen. Een beetje serieus mogen we hen dus wel nemen.

Bronnen:

Wil Derkse, Van kennis naar verstandigheid en betrokken toewijding. Oratie OU 2011.

http://www.thomasmore.nl/documenten/oratie_wilderkse.pdf

Martha Nussbaum, Niet voor de winst. Amsterdam: Ambo 2011.

Share