Onlangs las ik zijn roman Louteringsberg. Op de een of andere manier vond ik het een wat rommeling boek. Misschien kwam het omdat ik het te verspreid las in steeds kleine gedeelten. Hoe het zij, ik trof er een prachtige passage in aan die me veel herkenning geeft als ik zelf in het bos ben.Hoofdpersoon Marcus woont in een grote villa op een heuvel, omringd door bossen. Marcus loopt daar graag doorheen, overdag en ‘s nachts. Hij is er nooit bang geweest, ook ‘s nachts niet. En dan volgt die treffende passage met rake typeringen van dieren die je op je pad kunt tegenkomen:
“Ik heb vossen met hun schuldbewuste, sjokkende gangetje, pluimige staart tussen de achterpoten, voorbij zien komen. Ik heb reeen ontmoet en hen verbijsterd zien verstarren, alsof ze zich ineens bewust waren van die meest essentiele aller vragen: ben ik dan niet alleen? Nerveuze konijnen, die altijd lijken te aarzelen tussen blijven zitten en het noodlot aanvaarden of halfhartig wegwippen. Een keer een borsteling wild zwijn dat uitdagend bleef staan en mij leek uit te nodigen om hier en nu uit te maken van wie dit bos eigenlijk was.”