Ontsporend gedrag van bestuurders en toezichthouders. De voorbeelden kennen we allemaal, uit het onderwijs en uit andere sectoren zoals de sociale woningbouw. Het publieke debat over ‘goed bestuur’ wordt volop gevoerd. Er wordt met modder gesmeten, er wordt schuld of onschuld beleden, er worden kritische en quasi-verbaasde vragen gesteld, er worden excuses gemaakt en er is veel wijsheid.Vooral achteraf. Hoe nu verder? 

“Uit onderzoek blijkt dat er geen regels zijn overschreden.” Dat was enige tijd het standaardexcuus. Het is een grote winst dat we ‘de regels voorbij’ zijn. De fase van het formele gelijk ligt wel zo’n beetje achter ons, als ik het goed zie. Je komt er niet meer mee weg. Terecht verwees minister Bussemaker naar het verschil tussen het formele gelijk en het morele gelijk. Oriënteer je bij je handelen ook op je morele kompas, luidde haar boodschap. Beoordeel je eigen gedrag aan de hand van de vraag of het écht wel kan wat je doet.

Dilemma

Ga het bij jezelf maar naar: je weet altijd wel ‘hoe het hoort’. Dat is het probleem niet. Je weet en beseft goed hoe het ‘moet’, maar je daarnaar gedragen – dat is wat het lastig maakt. Er rijzen ‘belemmeringen’ om te doen wat je eigenlijk zou moeten doen en daardoor ontstaat er een dilemma.

Alertheid en lef

Het publieke debat over integriteit gaat niet zozeer over de sancties die volgen op ontsporingen als welover de vraag wat ervoor nodig is om ontsporingen in te toekomst voor te zijn. De een roept om meer regels, verantwoording en transparantie, de ander vraagt om een andere cultuur, weer een derde eist strenger intern en extern toezicht. Velen zijn het erover eens dat integriteit niet direct de verantwoordelijkheid is van de wetgever, hoe graag men daar ook de bal zou willen neerleggen. Maar wat is er dan wel nodig om ontsporingen te voorkomen? Uiteindelijk en ten diepste gaat het om alertheid en een beetje lef.

Alertheid is nodig om te doorzien, om niet in slaap gesust te worden door mooie – helaas té mooie –  verhalen en verstrekkende visioenen. Alertheid is ook nodig in de tegenovergestelde situatie. De situatie dus waarin taal niet gebruikt wordt om dingen mooier te maken dan ze zijn, maar om te imponeren, om vrees in te boezemen, plat te slaan, te doen verstommen – kortom als woorden worden gebruikt die geen tegenspraak dulden.

Lef is nodig omdat elk verzet tegen niet-integer handelen, hoe klein en bescheiden ook, altijd verzet is, en dus een uiting van ‘tegen’ in plaats van het gemakkelijker‘mee’.  Cees Klaassen van de Radboud Universiteit spreekt in dit verband over ‘morele moed’ en noemt die “een lakmoestest voor ethisch gedrag”, een sleutelwaarde die voorafgaat aan andere waarden. Er is sprake van morele moed als je je zelfbeeld of eigenwaarde niet laat afhangen van wat de omgeving vindt of van wat gebruikelijk is om te doen, maar van de innerlijke zuiverheid, het innerlijke weten. En dát volgen, kan leiden tot het gaan van een eigen weg.

De institutionele dimensie

Aan integriteitsvraagstukken zitten twee dimensies: een institutionele en een persoonlijke. De institutionele dimensie gaat over de vraag hoe integriteit binnen organisaties gewaarborgd kan worden. Het gaat dan niet alleen om het handelen van bijvoorbeeld de bestuurders of medewerkers in de uitoefening van hun functie – denk bij dit laatste aan regels voor het ontvangen van geschenken. Of om de aanwezigheid van een klokkenluidersregeling en regels ter voorkoming van (alleen al) de schijn van belangenverstrengeling. Het gaat om meer dan dat.

Integriteit als ‘kenmerk of kwaliteit van goed bestuur’is ook aanwezig in gesprekken over doelen en middelen, in besluitvormingsprocessen, in een goed ontwikkelde aanspreekcultuur, in het creëren van betrokkenheid bij veranderingen, in respect voor de eigen aard van de professionele afweging die telkenmale in individuele gevallen gemaakt moet worden, in het vermijden van de weg van de minste weerstand als het gaat om de belangen van leerlingen, in het besef dat bestuurlijke afwegingen ten principale normatieve afwegingen zijn en pas daarna afwegingen op basis van efficiency en effectiviteit. Integriteit als dimensie van governance gaat in 2013 winnen aan betekenis, let maar op!

De persoonlijke dimensie

En dan is er de persoonlijke dimensie. Een zindelijke discussie over integriteit zou weleens gebaat kunnen zijn bij een antropologische wending: de erkenning dat mensen niet volmaakt zijn en dat ook niet gaan worden, dat we bepaald verre van feilloos zijn. Noem het de erkenning van het menselijk tekort of de gebrokenheid van het bestaan. Noem het ‘leren omgaan met je schaduw’, met je donkere kant. We zouden het kunnen beschouwen als een teken van morele volwassenheid als we, ieder voor zich, deze schaduw een plaats weten te geven in ons leven -deerkenning van het bestaan ervan. De erkenning ook van het inzicht dat het morele besef telkens opnieuw op de proef gesteld wordt en dus nooit af is of klaar of voltooid. En dat er dus geen einde komt aan de noodzaak om soms, ieder voor zich, paal en perk te stellen en te zeggen: tot hier en niet verder.Ja, daar is af en toe moed voor nodig. En het mooie is: elke keer dat het weer gelukt is, is er voldoening.

Share