Onlangs las ik de mooie interviewbundel die Volkskrant journaliste Wilma de Rek samenstelde naar aanleiding van een serie gesprekken die zij voerde met de nieuwe Denker des Vaderlands, René Gude, getiteld Stand-up filosoof. Het was heerlijke lectuur. De interviewvorm blijkt een uitstekende manier om allerlei ingewikkelde onderwerpen toegankelijk over het voetlicht te brengen.
Er komt heel veel aan de orde, alles keurig geordend in zestien hoofdstukken, elk een eigen onderwerp. Ik noem er een paar: over het wereldbeeld, over verandering, over de liefde, over de ondeugden, over optimisme, over de dood.
De zestien hoofdstukken zijn ondergebracht in drie rubrieken die elk rond een bepaalde levensvraag cirkelen. Die levensvragen zijn ‘hoe houden wij het met de dingen uit’, ‘hoe houden we het met elkaar uit’ en ‘hoe houd ik het met mezelf uit’. Noem het eigentijdse varianten op de bekende vragen van Immanuel Kant: wat kan ik weten? Wat mag ik hopen? Wat moet ik doen?
Wat me bij het lezen over al deze onderwerpen opvalt, is allereerst de lichtvoetigheid waarmee Gude ze benadert, vaak zeer relativerend, dingen niet zwaarder makend dan ze zijn, eerder luchtiger, vanuit een zekere lichtvoetigheid als levenshouding, zo lijkt het. Hij verliest zich zelden in grootse visioenen of in de overdrijving die veel filosofen eigen is, hij blijft veeleer praktisch, down to earth.
En ja, Gude kent zijn klassieken en zet die handig in: niet als onaantastbare autoriteiten over wie alleen vanuit groot ontzag of nederige eerbied gesproken mag worden, maar als voorgangers die ons een aantal handige waarheden aanreiken.
Gude zit helemaal in de hoek van de levensfilosofie: hoe sta je in het leven en wat kan je helpen om het daar een aangenaam te hebben? Daarbij een beetje vrede met jezelf hebben is voor hem een kwestie van een goed ontwikkeld ‘humeurenmanagement’ (je moet er maar opkomen…).
En voor goed leiderschap is het handig als de leider zich orienteert aan de filosofie (bijvoorbeeld de oefening in deugden), maar ook aan de sport, de kunst en de religie. Die bieden elk onderscheiden ‘trainingsprogramma’s’ voor zelfontwikkeling. Religie of kunst als trainingsprogramma om het aardig te redden – opnieuw: je moet er maar opkomen.
Juist door die alledaagse taal, door de conversatietoon, door het beeld van het filosofisch gesprek aan de keukentafel worden de interviews nooit saai of onnodig ingewikkeld. Dat geldt ook als er ernstige onderwerpen aan de orde komen zoals de teruggekeerde botkanker die Gude geen al te lange tijd meer gunt. Hij spreekt openhartig over afscheid nemen, en over de vraag of hij behoefte heeft aan iets na dit leven.
En ondanks de alledaagse toon komen er op allerlei plaatsen in het boek rake gedachtewendingen voor, momenten dat je denkt: he wat grappig, zo had ik er nog niet naar gekeken. Ik noem er weer een paar:
– De enige manier om de toekomst te voorspellen: een belofte doen en je er aan houden (ontleend aan Hannah Arendt).
– Ambities zijn altijd sociaal.
– Je leert niet van je fouten, je leert van de fouten die je nog niet hebt gemaakt.
– Bijna alles in het leven is terug te voeren op het menselijk tekort.
Nou, voldoende zo om je te motiveren voor een tochtje naar de boekhandel? Gewoon doen en regelmatig een hoofdstuk lezen, zou ik zeggen.
Beste Harm,
Wat een leuk en aanstekelijk geschreven stuk. Het maakt mij in ieder geval nieuwsgierig naar het boek, dus inderdaad, op naar de (online) boekenhandel!
Vooral zo doorgaan!
Groet,
Ronald