Onlangs bezocht ik weer het klooster waar ik steevast mijn halfjaarlijkse retraiteweekend doorbreng. In een mooie vigilieviering werd ons na de meditatie door een van de zusters gevraagd om klaar te gaan zitten en met onze gedachten te zijn bij onze diepste verlangens. Spontaan kwam toen het woord ‘oprecht’ in mij op en de omcirkeling van dat begrip in de langdurige stilte die volgde, voelde heilzaam.

Weer thuisgekomen zocht ik het woord op in Kleine verhandeling over de grote deugden van August Comte-Sponville die daarin de meeste bekende deugden bespreekt, waaronder de zogenoemde kardinale. Oprechtheid staat niet in het lijstje, al wordt de deugd wel genoemd bij de behandeling van ‘goede trouw’. Comte-Sponville is van mening dat goede trouw meer omvat dan oprechtheid. ‘Oprecht zijn betekent andere mensen niet iets op de mouw spelden, te goeder trouw zijn houdt in dat je noch jezelf noch anderen iets op de mouw spelt’. Met andere woorden, goede trouw ‘is een vorm van oprechtheid die zich zowel op anderen als op onszelf richt en die zowel onze betrekkingen met anderen als die met onszelf reguleert’. Het spreekt welhaast vanzelf dat oprechtheid alsook goede trouw nauw verbonden zijn met het waarheidsbegrip. Sterker, goede trouw is eigenlijk niet anders dan liefde voor de waarheid, aldus Comte-Sponville.

‘Oprecht en ongeveinsd’ – ze lijken bij elkaar te horen. Toch is er een verschil. Ongeveinsd is de ontkenning van iets, de aanduiding van een afwezigheid – die van het veinzen. Deze (het veinzen) wordt kennelijk tegelijk als standaard verondersteld zodat ze in combinatie met oprechtheid een ontkenning behoeft? Het lijkt er op. Terwijl oprechtheid kan gelden als een deugd, is veinzen dat duidelijk niet.

Oprechtheid behoeft geen nadere aanduiding, geen vermelding. Ze wordt voorondersteld in alle uitingen tenzij de oprechtheid van de uitingen nadrukkelijk wordt tegengesproken. Of tenzij er behoefte bestaat om de oprechtheid te beklemtonen, als een vorm van versterking: ‘ik ben oprecht benieuwd naar …’. Zoiets. Als een versterking die dient om mogelijke vermoedens van veinzen bij voorbaat de kop in te drukken – maar ze mogelijk juist daardoor lijkt op te roepen. De uitlokking van een contraproductief effect.

Oprechtheid is iets wat je weet van jezelf, zoals je het ook weet wanneer je het niet bent. Toch ben je het meer vanzelfsprekend dan als een bewuste keuze. En als je bewust kiest om oprecht te zijn, dan corrigeer je daarmee de opkomende neiging om het niet te zijn. De nadrukkelijke keuze om oprecht te zijn als een persoonlijke daad tegen de leugen, tegen het geweld aandoen van de waarheid.

Oprechtheid wijst naar: wat je echt vindt, meent en niet naar wat je uit sociale of strategische overwegingen meent te moeten zeggen. Wat je oprecht zegt is er zonder bijbedoelingen, zonder andere belangen, of beter: zonder rekening te houden met andere belangen die ook aanwezig zijn, maar geparkeerd worden.

Oprecht lijkt op eerlijk, maar gaat verder. Eerlijk gaat over het spreken van waarheid of het doen van waarheid. Oprecht is moreel geladen. Als je zegt dat iemand ‘oprecht berouw heeft’, dan is dat eerlijk (namelijk: waar) maar ook door die persoon gemeend (moreel).

Oprecht zijn en integer zijn = zuiver zijn.

Is oprechtheid er van nature of is ze te oefenen?

(Ik plaatste deze Reflectie ook op de Vlaamse site Filosofie.be waar spontaan een interessante discussie volgde. Zie  http://filosofie.be/blog/harm-klifman/3612/over-oprechtheid/)

Share