Als adviseur, werkzaam bij B&T Organisatieadvies, produceer ik behoorlijk wat teksten: offertes, adviezen, rapporten, verslagen van evaluaties van raden van toezicht, handreikingen voor collegiale visitatie, richtinggevende uitspraken, identiteitsdocumenten, reglementen, en ga zo maar door. Ik ben wat René ten Bos in zijn recent verschenen boek Bureaucratie is een inktvis noemt een echte inktschijter. Ja, het is even wennen als je je dit voor het eerst realiseert. Toch is er geen ontkomen aan: ik ben een echte inktschijter. Ik leef ervan. En met mij velen, of beter: wij allemaal.
Het woord inktschijter is nieuw in het Nederlands. Toen ik het googelde kreeg ik eerst twee verwijzingen naar dit boek van Ten Bos gevolgd door een aanbieding voor goedkope inktpatronen.
Het woord heeft volgens Ten Bos echter equivalenten in de ons omringende talen: chieur de l’encre, Tintenscheisser, cagatinas, inkshitter. Inktschijters zijn van oudsher mensen die iets anders deden dan anderen: ze verrichtten geen handarbeid en werden daarom geminacht: inktschijters produceren slechts stront. En het is juist dát waarom bureaucraten een mindere reputatie hebben, niet omdat hun werk saai zou zijn, wat het trouwens vaak wel is.
René ten Bos schreef een vermakelijke filosofische analyse van de inktschijter, de man of vrouw in de bureaucratie. Alleen al de openingszin! ‘Waar macht is, is inkt. En waar inkt is, is macht.’ Machtsuitoefening en geschreven taal: ze blijken innig met elkaar vervlochten. Je komt het op alle fronten in het dagelijks leven tegen. Of het nu gaat om de belastingdienst, de zorgverzekering, de nota van de tandarts, je urenverantwoording aan je werkgever, je declaraties, de afspraken die je maakt in je team, allemaal hebben we dagelijks te maken met bureaucratie. Privé en professioneel. En we kakken erop maar kunnen echt niet zonder. Bureaucraten: ‘ze zijn niet zo onuitwisbaar als Oost-Indische inkt’ (pg. 15).
Nu die inktvis. Die heeft volgens Ten Bos een aantal kenmerken die ons veel leren over het functioneren van een bureaucratie. Hij noemt drie kenmerken die onthullend zijn: 1. We zien het beest zelden in zijn totaliteit, maar vaker alleen een glimp. 2. Het beest heeft een uitstekende camouflagetechniek, en 3. Het lijkt erop dat het beest niet een centraal gesitueerd brein heeft maar beschikt over verspreide intelligentie. Wie wel eens wat gelezen heeft van Kafka zal gemakkelijk linken kunnen leggen.
Ik begrijp de associatie van bureaucratie met de kenmerken van de inktvis en de keuze voor dit dier in de titel van het boek, toch vind ik Ten Bos’ analyse intrigerender als hij bureaucratie aanduidt met een minder sexy woord als hyperobject – een begrip dat hij ontleent aan Timothy Morton.
Hyperobjecten zijn anders dan objecten: ze zijn zo groot en veelomvattend dat je ze niet benaderen vanuit de traditionele subject-objectbenadering (‘de laptop tegenover mij is een zwart’). Je kunt er alleen iets over zeggen in het besef dat je er zelf deel van bent. Je zit er zelf in. Je bent er in ondergedompeld. Voorbeelden: globalisering, milieucrisis, kapitalisme,..
Als dit juist is, moeten we dat doorvertalen in onze omgang ermee en niet doen alsof we vrij zijn in ons handelen. Ten Bos citeert de Italiaanse filosoof Gianni Vattimo die in dit verband spreekt van ‘zwak denken’ – een gewaagde onderneming in deze tijden van scherpe tegenstellingen en in toenemende mate repressieve praktijken. De durf om soms te zeggen dat je het ook niet precies weet en alleen voorlopige antwoorden hebt. Voor Ten Bos betekent dit dat hij bureaucratie wil analyseren als een hyperobject waarover de laatste waarheid nog niet is uitgesproken.
Aldus doende analyseert Ten Bos vele facetten van wat we aanduiden als bureaucratie: of het nu gaat om de mensen die erin figureren, of het nu gaat om de organisatievorm die we aldus aanduiden, of dat het gaat om de manier waarop we er tussen onze oren mee omgaan. Er komt veel aan de orde en steeds op een buitengewoon luchtige manier. En het is allemaal zo herkenbaar. ’s
‘s Avonds lees je voor het slapen gaan nog wat pagina’s in dit boek, de volgende dag lees je bij je ontbijt de krant en de herkenning is daar. Verbazingwekkend om te zien hoe Ten Bos er steeds in slaagt om ingewikkelde zaken zo direct herkenbaar neer te zetten. En hij schuwt de grote namen niet, integendeel, hij laat zien hoe grote jongens betekenis hadden en hebben. Paar voorbeelden: Max Weber komt zeer frequent voorbij, Frederick Winslow Taylor wordt door Ten Bos in ere hersteld, de eigentijdse filosoof Agamben wordt vaak opgevoerd (tot mijn vreugde!) om fragiele onderscheidingen aan te brengen. Heerlijk om te lezen!
Natuurlijk moet je bij lezing geen oplossing van/voor de bureaucratie verwachten. Daar gaat het Ten Bos niet om, het zou ook niet passen bij het onderwerp in kwestie. De (enige?) troost zou kunnen zijn: We hebben er allemaal mee te maken. We nemen het voor wat het is. Een noem het stoïcijnse gelatenheid.
Ik noemde Bureaucratie is een inktvis een cabareteske filosofie van de bureaucratie. Tijdens het lezen had ik bij herhaling de ervaring van het bijwonen van een cabaretvoorstelling: er staat iemand op het podium die het heeft over onze tijd en over mij. De cabaretier houdt mij een spiegel voor waar ik hartelijk om kan lachen. Lachen om jezelf zodat je jezelf en je bedoeninkje (even?) wat minder serieus neemt. Cabaret als relativering en daardoor als loutering. Doet me denken aan de functie van de tragedie als toneelgenre in de klassieke tijd: leidend tot een reiniging van de ziel en van de emoties.
Dankjewel René!