Op diverse plaatsen wordt Judas van Amos Oz een ‘rijk boek’ genoemd en dat is ook voor mij wel een mooie aanduiding voor een boek dat veel biedt:
– Een intrigerend thema, verraad, dat in verschillende gedaanten aan de orde komt.
– Een interessante primaire verhaallijn, met daarin vier extreme, heftig levende figuren in het centrum, omgeven door een aantal heel gewone, bijna kleurloze mensen.
– Een opvallende structuur: fictie/verhaalhoofdstukken worden afgewisseld met essayistische ozhoofdstukken die binnen de verhaallijn passen in de activiteiten van de eerste hoofdpersoon, maar daar ook los van lijken te staan waardoor ze een aparte functie in het geheel krijgen.
– Een verrassende visie op de Nieuw-Testamentische figuur van Judas Iskariot dat dient als een spiegelverhaal voor het verhaal van een van de hoofdpersonen.
– Mooie taal, originele vergelijkingen, subtiele beschrijvingen met name van emoties, en een bloemrijke schildering van de omgeving, de stad Jeruzalem.

Het verhaal

De primaire verhaallijn is eenvoudig. Het verhaal speelt in 1959-1960. Sjmoeël Asj is een vijfentwintig jarige student geesteswetenschappen die er even niet lekker bij zit: zijn scriptieonderzoek is vastgelopen, zijn vriendin heeft hem verlaten, zijn politieke vriendengroep is uit elkaar gevallen en zijn ouders zijn als gevolg van een zakelijk echec gedwongen de bekostiging van zijn studie te stoppen. Sjmoeël schrijft zich uit bij de universiteit en reageert op een advertentie waarin een student wordt gevraagd als gezelschapsheer. Tegenprestatie: inwoning, gedeeltelijke kost en een klein salaris. Sjmoeël is toe aan rust en reageert. Vervolgens brengt hij winter vol regen en naargeestig weer door in een huis aan de rand van de stad, in het gezelschap van twee personen met op de achtergrond de permanent aanwezige herinnering aan een derde en vierde persoon.

De bewoners van het huis:
– Gersjom Wald, 70 jaar, invalide aan het onderlijf, gewezen geschiedenisleraar, praat- en redetwistziek, getraumatiseerd als gevolg van de dood van zijn enige zoon Micha die sneuvelde tijdens een militaire actie.
– Atalja, 45 jaar, de weduwe en schoondochter van Wald, een mysterieuze vrouw die werkt voor een particulier recherchebureau; ze minacht mannen om hun onstuitbare neiging tot geweld.
– Sjealtiël Abarbanel, de vader van Atalja, oorspronkelijk de eigenaar/bewoner van het huis, al tien jaar eerder overleden maar nog pregnant aanwezig, al was het maar door de gesloten kamer waarin hij voorheen verbleef.
– Micha, de gesneuvelde zoon van Wald.

De ‘gewone’ mensen hieromheen zijn de buurvrouw die dagelijks voor warm eten zorgt, de ouders en zus van Sjmoeël, en de restauranthouder waar Sjmoeël dagelijks zijn goulashsoep eet.

De relaties tussen de vier hoofdpersonen zijn bijzonder. Sjmoeël is ingehuurd om ’s avonds Gersjom Wald gezelschap te houden en waar mogelijk tegen te spreken. Het biedt Sjmoeël de kans om zijn vastgelopen scriptieonderwerp voor te leggen aan Wald waardoor er weer beweging in komt. Wald judasheeft verder nog een paar telefoonvrienden maar ontvangt geen bezoek.
Sjmoeël is ook wat bijzonder: hij heeft het uiterlijk van een holenbewoner en is in zijn gedrag ongeremd: of heel druk pratend zonder te luisteren of heel stil, passief liggend op zijn bed.
Atalja zorgt dat het huishouden strak is georganiseerd, behandelt Sjmoeël die van meet af verliefd op haar is, neerbuigend maar is daarin niet consequent want ze gaat wel twee keer met hem naar bed.

Verraad als centraal thema

En dat in verschillende gedaanten:
– Sjmoeël voelt zich verraden door zijn vriendin Jardena die hem zonder opgaaf van reden verlaat om met een ander te trouwen.
– Het verraad van Sjmoeël jegens zijn ouders en zus omdat hij niet meegaat in hun verwachtingen ten aanzien van zijn academische loopbaan.
– De beschuldiging van verraad aan het adres van Sjealtiël Abarbanel toen hij koos voor een andere politieke koers dan de dominante van Ben Goerion.
– Het verraad van Micha jegens de politieke opvattingen van zijn schoonvader en van zijn jonge vrouw.
– Het verraad van Gersjom Wald die zijn zoon liet gaan in de wetenschap dat hij blootgesteld zou staan aan geweld.
– Het verraad van Judas Iskariot dat in de visie van Sjmoeël ook heel anders geïnterpreteerd kan worden: Judas die meer nog dan Jezus in Jezus als de zoon van God geloofde en Jezus daarom verleidde om naar Jeruzalem te gaan. Judas die de geschiedenis inging als de verrader maar misschien wel de eerste christen was, de grootste gelovige. Judas’ zelfmoord als teken van diens grote ontgoocheling toen hij merkte dat zijn geloof te groot, te overspannen was.

In dat laatste ligt de overeenkomst tussen Judas en Abarbanel: hun geloof was te groot, ging met hen op de loop. Abarbanel die hoopte dat Joden en Arabieren vreedzaam zouden kunnen samenleven in een staat zonder grenzen, in een wereld waarin alleen nog gemeenschappen bestaan. Ook Judas viel ten prooi aan zijn te hoge verwachting. En ja, wanneer spreken we dan van verraad? Sjmoeël probeert in elk geval het door anderen gelabelde verraad van Judas en Abarbanel een andere duiding te geven:

“Wie bereid is zichzelf te veranderen, wie de moed heeft zichzelf te veranderen, zal altijd beschouwd worden als een verrader door degenen die niet in staat zijn tot enige verandering en doodsbang zijn voor verandering en verandering niet begrijpen en elke verandering verafschuwen.” (pag. 316)

Dit is de wending die Sjmoeël aan verraad geeft: het wordt niet gepleegd door a ten opzichte van b maar het is een beschuldiging ter zelfrechtvaardiging van b ten opzichte van a.

Maar er is nog een andere zijde: wat is de prijs die je bereid bent te betalen voor je overtuiging? Is die prijs je excommunicatie zoals Sjealtiël overkwam toen hij ontslagen werd uit de partij? Is die prijs je verlies van je zoon? Het zijn indringende vragen die zich moeilijk eenduidig laten beantwoorden.

Misschien is het beste antwoord wel dat er vaak geen eenduidig antwoord is en dat er altijd situaties in het leven zullen zijn waarin je maar beter je verlies kunt nemen in plaats van manhaftig consequent te blijven zoals Sjealtiël Abarbanel. Maar soms zal dat verlies te groot zijn om te kunnen dragen en rest een leven in radeloze afzondering zoals in de situatie van Gersjom Wald of in verbeten maar tegelijk ambivalente mannenhaat zoals bij Atalja.

Tot slot, aan het begin prees ik de mooie beelden en vergelijkingen. Voorbeelden:

“Af en toe had Sjmoeël de indruk dat meneer Wald degene met wie hij sprak, doorstak en verwondde met een heel dun naaldje, met een soort beledigingen waardoor alleen mensen die boeken lazen gekwetst worden.”

Gersjom Wald tegen Sjmoeël: “Misschien omdat je iets in je hebt wat ons een beetje raakt: het uiterlijk van een holenmens met een ziel die blootligt als een horloge waarvan iemand het glas heeft verwijderd.”

Inderdaad, een rijk boek!

Naschrift:

Ik lees in de statistieken van deze site dat deze pagina/boekbespreking relatief vaak wordt bezocht. Ik ben benieuwd naar de reden. Wordt de recensie ergens vermeld? Wie weet het? Mail me dan: harmklifman@hotmail.com.

Andere recensies:

http://zinweb.nl/site/recensie-judas-van-amos-oz/
http://hildepach.nl/1416-2/
http://www.nrc.nl/next/2015/11/13/een-goede-verrader-geeft-zijn-fouten-toe-1556344

Share