Van huis uit ben ik neerlandicus en filosoof. December 1977 studeerde ik af aan het roemruchte Instituut voor Neerlandistiek van de UvA, in maart 1978 aan de Centrale Interfaculteit  van de Vrije Universiteit (een behoorlijk cultuurverschil tussen die twee instituten trouwens). In april 1978 begon ik lambertaan een onderzoeksbaan op het gebied van de historische taalkunde van het Nederlands aan de UvA, voor twee jaar. Toen was de subsidie op en zat er als gevolg van overheidsbezuinigingen geen verlenging in. Dat werd dus omzien naar iets anders. Vanaf 1980 verkeer ik in de wereld van het onderwijsbestuur, op verschillende posities. Tussendoor, in 1983 promoveerde ik in de Letteren – we hebben ons onderzoek dus toch kunnen afronden, zij het in vrije tijd.

Terugblikkend denk ik dat ik een late en trage leerling ben geweest. Ik ben van november en behoorde dus altijd tot de wat oudere leerlingen in de klas. Toch ben ik weleens blijven zitten, puur omdat ik de stof nog niet snapte. Nog niet rijp heette dat. (Misschien zeggen moderne leertheorieën hier andere dingen over?)  En op de universiteit voelde ik me ook permanent op achterstand met, wat we nu noemen, een beperkte woordenschat en kennis van de wereld. Zo ben ik er lang achteraan blijven hobbelen. Dat gevoel, dat me lang parten speelde, is geleidelijk opgelost.

Neemt niet weg dat er vaak een groot gat in de tijd zat tussen ‘iets leren’ en ‘iets begrijpen’. Op school pakte dat een tijd lang verkeerd uit: repetities kwamen net te vroeg. Maar het gat tussen iets leren en iets inzien (in de betekenis van ‘in zijn werking doorgronden’) kon ook decennia blijven kwartjebestaan. Bijgevolg gebeurt het nog vaak dat ik de ervaring heb dat ik de oude kennis met nieuwe ogen bezie en opeens andere relaties leg en verdiepingen aanbreng. Dat heeft een heel spannend effect: aan de ene kant levert het de heerlijke beleving op van ‘het kwartje valt, misschien wat laat, maar het valt wel!’, aan de andere kant valt er heel veel nieuws te ontdekken, of beter: te verwerven, want vanzelf gaat dat nog steeds niet. Ik zal hier een voorbeeld van geven.

In mijn promotieonderzoek heb ik me verdiept in de voortzetting van het klassieke trivium in de Nederlandse volkstaal in de zestiende en zeventiende eeuw. Trivium is het talige deel van de zogenoemde Zeven Vrije Kunsten (de zogenoemde ‘septem artes liberales’) uit de onderwijstraditie triviumzoals die ontstond in de Antieke Tijd en zich doorontwikkelde in de Middeleeuwen. Het trivium werd in de periode van Renaissance en Humanisme onderwezen op de zogenoemde Latijnse scholen maar kreeg via het werk van met name Rederijkerskamers en taalminnaars van de volkstaal, een ‘vertaling’ in het Nederlands. Door de traditie van het trivium te bestuderen heb ik veel opgestoken over de klassieke retorica, over de dialectica en Middeleeuwse logica en natuurlijk over de traditie van de grammatica. Kennis van het trivium en quadrivium (aritmetica, geometria, astronomia en musica) vormde indertijd de basis om door te kunnen studeren in de theologie, rechten of medicijnen, waarbij het trivium meestal het quadrivium domineerde hetgeen niet onbegrijpelijk was gelet op de voorwaardelijke functie van deze talige vakken.

Zoals gezegd heb ik veel geleerd over de functie van correct taalgebruik, van zuiver redeneren en van de regels voor een welsprekend optreden, maar het duurde toch nog heel lang voor ik ontdekte en ervoer hoe je deze kennis ook zelf kunt aanwenden in je eigen beroepsuitoefening én hoe je daar weer op kunt reflecteren. Anders gezegd, mijn taalgevoeligheid vloeide niet vanzelf voort uit mijn kennis over taal en de werking ervan maar werd, in mijn reconstructie, geleidelijk ontwikkeld en tot bewustwording gebracht. En van die ‘sprong’, die natuurlijk geen feitelijke handeling was maar staat voor een verdichting van een langzaam gegroeide situatie, heb ik, op het moment dat ik me dat realiseerde, geweldig genoten en geniet ik nog steeds met volle teugen. Ik bedoel: het scherpe inzicht in wat ik maar noem de ‘werkelijkheid-constituerende functie’ van taal en de betekenis hiervan in mijn werk als adviseur: dat je door de taal die je gebruikt, ervaart dat je gesprekspartners hun eigen situatie met andere ogen gaan bekijken en dat door de keuze van bepaalde woorden blikrichtingen kunnen veranderen waardoor verschillen worden overbrugd. Ik vond dit echt een heerlijke ontdekking. En als je ziet hoe dit werkt bij jou dan zie je ook hoe dit werkt bij anderen. Ik werd gevoelig voor verschillen in taalregisters en de effecten hiervan op onderwijs, ik kreeg oog voor de generatieve functie van metaforen en voor de ambiguïteit van opposities. Anders gezegd, al die retorische principes herken ik niet langer alleen als theoretisch begrippen maar ook in hun daadwerkelijk scheppende kracht. Immers, ze scheppen een nieuwe realiteit die bindend kan zijn of inspirerend of inzicht gevend. Het bepaalt me tegelijk bij de morele grenzen van deze kracht die immers altijd manipulatief is en niet vanzelfsprekend maar wel noodzakelijk in positieve zin.

Intussen ben ik toe aan de, in mijn persoonlijke ontwikkeling, volgende stap: de overstap van de retorische naar de filosofische doordenking van de taal die ik als adviseur gebruik. Want eigenlijk is alles wat we als adviseurs doen in taal en alleen daarin vervat en gaan wij (bijna) blindelings uit van de representerende functie van die taal. We gaan er met andere woorden stilzwijgend van uit dat representerendeze taal de werkelijkheid vertegenwoordigt. Maar vaak is dat maar deels of helemaal niet het geval, of beter: bestaat die werkelijkheid alleen in taal. Daar is overigens niets mis mee – zeg maar eens hoe het anders kan. Niet dus. Denk als voorbeeld aan het strategische beleidsplan voor de school of de stichting: die gaat over een gewenste, nog niet bestaande realiteit, om een wens of belofte en niet om een reeds aanwezige wereld buiten de taal – die beogen we er immers nog mee vorm te geven. We zoeken dan naar taal die ons helpt om ons tot die gewenste realiteit te brengen die op zijn beurt maar heel beperkt in taal gerepresenteerd zal worden. Het is niet moeilijk om aan de hand van dit voorbeeld te bedenken tot welke onzekerheden deze situatie op voorhand al aanleiding kan geven. Zie ter illustratie alle discussies over het begrip onderwijskwaliteit die duidelijk maken hoe gebrekkig de essentie ervan zich laat ‘vertalen’ in ‘taal en tekens’. De permanente onvrede over deze systemen illustreert de manco’s van de representatie die alleen te compenseren valt door een beroep te doen op een veelvoud van verschillende tekensystemen die elkaar daardoor aanvullen zonder het ooit compleet te kunnen treffen.

Als taalgebruikers en zeker ook als adviseurs, schoolleiders, bestuurders en toezichthouders gebruiken wij onophoudelijk metaforen. Deels zijn dit bestaande metaforen (‘je school over het voetlicht brengen’), deels begrippen die hun metaforische karakter allang hebben verloren (‘kaders metafoorstellen’), maar ook metaforen om nieuwe realiteiten met elkaar te benoemen, in een creatieve opzet dus. Neem ons (collega Jos van Elderen en ondergetekende) laatste boekje De zachte kant van governance. ‘Zacht’ verwijst naar een heel concrete fysieke ervaring die wordt overgedragen op een abstract begrip, ‘governance’. Door deze combinatie markeren we een nieuwe positie vanuit een impliciete tegenstelling (die tussen ‘hard’ en ‘zacht) met de bedoeling nieuwe dimensies van het onderwijsbestuur te benoemen.

In de filosofie is veel nagedacht over de functie van metaforen, over hun generatieve waarde en over hun begrenzingen. Filosofen als Lacan, Barthes en Ricoeur verdiepten de betekenis en werking van bartheset klassieke retorische, door Quintilianus, Cicero en de Rhetorica ad Herennium gepromote gebruik van de stijlmiddelen als metafoor en metonymia. Zo ook over al die andere tekens die we als adviseurs, bestuurders, schoolleiders, leerkrachten, gewoon zijn te gebruiken: schema’s, tabellen, figuren, foto’s, beelden, ….. Ook daarover is de laatste decennia, met name in de semiotiek veel gefilosofeerd. Überhaupt is de belangstelling voor taal als filosofisch verschijnsel actueel. Een ware ‘mer à boire’!

In augustus trek ik in mijn hoedanigheid van adviseur de deur van het B&T-kantoor definitief achter me dicht en ga ik me naar hartenlust uitleven in de filosofische doordenking van de taal die ik 37 jaar in de wereld van het onderwijsbestuur en advies heb gebezigd. Op enig moment hoop ik daarop te promoveren in de filosofie ten teken dat er opnieuw een kwartje is gevallen. Een inspirerend vooruitzicht.

Bewaren

Bewaren

Share