Afgelopen weekend las ik het laatste boek van filosoof en theoloog Frits de Lange getiteld Heilige onrust. Een pelgrimage naar het hart van religie – een mooi geschreven en grondige analyse van de mogelijkheid van geloofsbeleving in onze geseculariseerde tijd – een tijd die ook door traditioneel gelovigen steeds meer beleefd wordt zonder het uitzicht op een hiernamaals en ook zonder een functioneel bezielend verband in het hiernumaals.

Aan de hand van de metafoor van de pelgrimage maakt De Lange op een aantrekkelijke wijze zichtbaar wat er met ons Godsbeeld is gebeurd en gaat hij in op de vraag wat er overblijft als we alles auteurachterlaten en de rauwe afwezigheid van een godsdienstige erfenis tot ons door laten dringen.

De metafoor van de pelgrimage is een aantrekkelijke keuze gezien de populariteit ervan, ook in kringen van ongelovigen. Tot jezelf komen, leeg worden, …. Er zijn allerlei motieven voor. De moderne pelgrim is het niet te doen om de bestemming, zoals vroeger de aanbidding van relikwieën dat was opdat… De reis zelf is doel geworden en het zelf is het object van dat doel. Het bereiken van de bestemming eindigt voor menigeen in een teleurstellende apotheose en is veeleer het einde van het verlangen. Zo wordt de pelgrimage tot metafoor van het leven zelf en van de relatie van de mens tot God: hem of haar wacht geen paradijs of iets van dien aard maar gaat het om het leven zelf.

Dat laatste gaat dan weer niet vanzelf. Mooi is hoe De Lange schetst dat het persoonlijke leven steeds meer en vaker wordt benaderd als een project dat moet worden gemonitord in plaats van als een traject dat wordt afgelegd met tal van onvoorziene omstandigheden.  Illustratief is het verschil 330px-Francesco_Bassano_-_Abraham_vertrekt_uit_Harantussen de aartsvader Abraham als geroepene om weg te trekken uit de vertrouwde omgeving om nooit meer terug te keren enerzijds en Odysseus anderzijds die na 20 jaar weer thuiskomt en de boel weer overneemt. Het is het verschil tussen gehoor geven aan een innerlijke drang, aan een gevoel van gedreven zijn tegenover het planmatige, rationele handelen in termen van doelen en middelen en zonder psychologische ontwikkeling.

We kunnen volgens De Lange veel leren van het verschil tussen Joods denken over tijd en over het leven ‘vooruit leven’ aan de ene kant en het toch nog zo in het Christendom dominante Griekse denken in termen van boven en onder. Wie, zoals de Jood, vooruit leeft, leeft vanuit de verwachting dat het morgen beter kan zijn. In dit beeld is de mens steeds onderweg.

De moderne pelgrim heeft tijdens zijn tocht geen grote metafysische of religieuze visioenen; de netto-opbrengst reikt vaak niet verder dan wat persoonlijke leermomentjes die vooral van belang zijn voor boekde omgeving. Hier ligt opnieuw een parallel met de religie.

De uiteindelijke conclusie van De Lange is een godsdienst die het kan stellen zonder God en die er vooral in bestaat het leven te beamen en de uitnodiging te genieten van al die momenten waarin het leven de moeite waard was om geleefd te worden: de ervaring van momenten van intensivering van het leven – de Nederlandse filosofe Joke Hermsen zou zeggen: de beleving van de spaarzame ‘Kairos-momenten’. De Lange vat deze momenten op als manifestaties van ‘het eeuwige leven’ in het hier en nu. Hij voegt er nog iets aan toe: voor die ervaring van het leven, voor die geïntensiveerde momenten hebben we niet veel nodig en moeten we vooral dicht bij onszelf blijven en onszelf van alle opsmuk en grootmakerij ontdoen. Juist dan staan we optimaal open voor de volheid van het leven.

De Lange is een doorgewinterd theoloog en filosoof. Het verwondert dan ook niet dat hij in zijn aantrekkelijke en diepgaande analyses uit beide ruiven eet en niet alleen dat. Hij consumeert ook reisverslagen van pelgrims (Rufin, Vuijsje) die hij beschouwt als reisgenoten voor zichzelf. Boeiend is ook de passage waarin hij het werk van de Indiase filosoof Jarava Lal Mehta bespreekt die het canonieke werk van Hans-Georg Gadamer over hermeneutiek onder fundamentele kritiek stelt namelijk als exponent van typisch ‘Westerse heldhaftigheid’. Leerzaam!

Tot zover een eerste korte weergave van de strekking van dit intrigerende boek dat tot nadenken aanzet. Bij mij gebeurde dat in elk geval wel en het leverde een reeks reflecties op die ik graag met je deel. Het zijn persoonlijke reflecties waarin ik ook mijn eigen ervaringen verwerk. Bij die reflecties verwerk ik ook inhoudselementen uit het boek die in het voorgaande nog niet aan de orde kwamen.

Reflecties

1. De Lange rekent af met geloof als overgave aan een God die voor je zorgt, als een God die de gaten in ons menselijk tekort opvult. Hij vindt dat een zwaktebod van de mens die het vollKierkegaarde leven en de verantwoordelijkheid daarvoor, liever ontwijkt, er de moed niet voor heeft. Dat kan ik begrijpen maar waarin is dit gevoel van behoefte aan geborgenheid (en vaak ook aan aanvaarding) dan gefundeerd? Is het echt existentiële angst of is het ook (mét Abraham) antwoord geven op een vraag, met andere woorden de respons op de ervaring geroepen te zijn? Met nog andere woorden, komt de vraag strikt van binnenuit of is er toch ook de ervaring van een gene zijde vanwaar de roep klinkt? En als er de ervaring is van meer, is dat dan een ongeoorloofde ervaring, of een valse, een vorm van zelfbedrog? (Ik zou bij Kierkegaard kunnen kijken of deze reflectie te verdiepen is – iets voor een later moment.)

2. Hetzelfde maar dan anders. Gisteren sprak ik een 88-jarige non over ‘de toestand in de kloosters in deze tijd’. Kloosters hebben het moeilijk. De exploitatiekosten zijn hoog, traditionele inkomstenbronnen komen droog te staan en de aanwas van jong bloed is beperkt. Dat zou tot somberheid kunnen stemmen maar niet bij haar. Ze gaf aan dat ze vol vertrouwen is. ‘We zijn een oude orde, een taaie en hebben vaker mindere tijden gekend en zijn daar steeds weer bovenop gekomen.’ Ik vond haar opmerking typerend voor het diepe vertrouwen in de voorzienigheid van God die ik als protestant benijdenswaardig vind aan de katholieke traditie. Ik ervaar dit vertrouwen als meer, als groter en dieper dan de simpele behoefte aan de gatenvuller die de mens nodig zou hebben.

3. Een heel andere reflectie. Bij dit soort boeken over ‘de moderne mens’, over de traditionele gelovige die de weg kwijt is of die het gevoel heeft met lege handen te staan – ik heb er allemaal beelden bij en herken me er ook in, maar vraag me tegelijkertijd af aan wie ik dan moet denken. Op wie heeft de analyse betrekking? Op ‘de intellectuelen’ onder de gelovigen, de mensen die doorgeleerd hebben en bekend zijn met de door De Lange genoemde denkers als Bonhoeffer, Nietzsche, Derrida,…? Op de culturele (vleiend zelfbenoemd als ‘boven’-) laag die dit soort studies leest? Gaat het impliciet over de protestantse generatie van mijn leeftijd waartoe ook De Lange behoort? Of is de analyse generieker bedoeld, betrekking hebbend op alle mensen van dit moment, jong en oud? Anders gezegd: hoe moet ik dit zien als ik denk aan de bekende studie van Motivaction over bijvoorbeeld Mentality-milieus. Vanuit de sociologie zijn er qua levensoriëntaties nogal verschillen …… Kun je daar als filosoof omheen?

4. De Lange maakt een interessant (en naar ik begrijp wat ongebruikelijk) onderscheid tussen geloof en religie waarbij de laatste staat voor de culturele aanwas van rituelen en gewoonten, samengevat als de institutionele kant van geloof. Religie is ‘een construct van praktijken, voorstellingen en geloofsuitspraken waarmee in de moderne cultuur aan geloof collectief gestalte is gegeven.’ Als je dat alles afpelt, houd je geloof over. ‘Wie gelooft, heeft iets van overstijgend, waarachtig leven ervaren en geeft zich aan die ervaring gewonnen.’ (pag. 23). Ik begrijp dit verschil maar heb tegelijk het gevoel dat De Lange tekort doet aan het belang van rituelen. Zijn het immers niet de rituelen die rond geïntensiveerde momenten als geboorte en dood dragers zijn van waarachtig leven? Reiken rituelen ‘de taal en tekens’ aan om überhaupt de momenten van geïntensiveerd leven te ervaren en te benoemen waardoor ze als het ware het noodzakelijk substraat vormen van die ervaringen, om niet te zeggen: de mogelijkheidsvoorwaarde?

clarissenIk schrijf deze bespreking tijdens een retraite in het Clarissenklooster in Megen en ervaar aan den lijve, zoals altijd tijdens mijn verblijf hier, hoe belangrijk rituelen rond eucharistie maar ook in de dagdagelijkse dingen zoals maaltijden zijn. En zijn ook de nieuw ontwikkelde collectieve seculiere rituelen zoals bij de terugkeer van de slachtoffers van de MH17 ramp niet te omschrijven als ‘geloof’? Sterker nog, zouden die niet religieuze rituelen niet ook tot nadenken kunnen stemmen over dat wat groter is dan de mens?

5. Onlangs las ik ook het boek van Edward O. Wilson, Het raadsel van het menselijk bestaan. Hoewel vanuit een heel andere invalshoek zijn er interessante raakvlakken tussen beide boeken. De uitgangspositie is volstrekt verschillend. De Lange is filosoof en theoloog, Wilson is bioloog maar beiden zijn bezig met de vraag of wij in deze tijd nog wel zoiets als God nodig hebben (deze vraag 399px-Plos_wilsontypen heeft voor mij, zo merk ik al doende, al iets blasfemisch). Wilson is er op uit om de zo gescheiden opererende werelden van de natuurwetenschappen en die van de geesteswetenschappen weer bij elkaar te brengen met het oog op één samenhangende visie op de evolutie en daarmee op het raadsel van de mens. Ik las er veel interessante dingen in maar blijf wel met de conclusie achter dat Wilson de mens toch allereerst als materie ziet en als een toevalstreffer op een laat moment in de evolutie. Met God of met een Schepper heeft dat alles niets van doen. De mens heeft uiteindelijk niet meer nodig dan de verklaring dat zijn ontstaan berust op toeval. Meer ook niet. Voor mijn gevoel gaat Wilson daarmee voorbij aan veel raadselzaken die De Lange juist intrigeren en waarvoor de biologie de oplossing niet levert: de drang tot leven. Laat die drang zich biologisch afdoende verklaren?

6. De Lange en ik zijn ongeveer even oud en delen dezelfde protestantse achtergrond. Ik herken veel in het beeld dat hij schetst van de laatste pakweg 60 jaar, de tijd waarin wij opgroeiden en leven. En bedenk me dat onze beelden over God en geloof al weer anders zijn dan die van de generatie na ons, van onze kinderen. Hun wereld ziet er anders uit dan de onze ook al leven we tegelijkertijd en in dezelfde omgeving. Fascinerend, die synchrone ongelijkheid! Een filosofisch interessant thema, ook als het om religie gaat.

7. Pelgrimeren mag dan ingegeven zijn door doelen als (vroeger) ‘God ontmoeten’ en (nu) ‘mezelf leren kennen’ – naast dit ‘geestelijke’ of spirituele motief is pelgrimeren allereerst ook een lichamelijke activiteit. Je doet het met je voeten en zeker als je 1000 km aflegt en maanden onderweg bent, verlies je een paar kilo lichaamsgewicht en krijg je daar allerlei lichamelijk ongemak zoals blaren voor terug. Dat die ongemakken veel aandacht opeisen van de pelgrim is dan ook niet verwonderlijk en verre van banaal. Pelgrimeren voltrekt zich in de volharding en drang om voet voor voet te blijven zetten en wordt daarmee een mooi beeld voor het leven zelf. De Lange wijst op het tegendeel, op de last van depressiviteit waarin de moeite er vooral in bestaat die stappen wel te blijven zetten en elke dag opnieuw uit bed te komen, om het leven weer aan te gaan. Pelgrimeren is dus voet voor voet zetten en ervaren dat er iets is dat dat mogelijk maakt. Pelgrimeren is een sterk fysieke ervaring. Grappig vind ik het dan om te lezen dat De Lange van zichzelf zegt helemaal geen wandelaar te zijn en er ook geen ervaring mee te hebben. De pelgrimage is voor hem interessant als metafoor voor de tocht naar binnen, naar de kern van de religie. Toen ik dit aan het begin van het boek las en dus vaststelde dat de intellectuele pelgrimage niet vergezeld ging van of voorafgegaan was door een fysieke pelgrimage moest ik, heel flauw geef ik toe, denken aan een Tv-interview met bioloog Midas Midas_Dekkers_2Dekkers en een jonge kampioene in een vechtsport (haar naam ben ik kwijt en het fragment is op YouTube niet terug te vinden). Dekkers mocht in dit gesprek zijn afkeer van sport ventileren maar kreeg mooi tegenspel van de kampioene die hem wist te verleiden tot de bekentenis dat hij geen ervaring had met zweet op gezicht en rug als gevolg van een sportieve inspanning. Voor de kampioene een onbegrijpelijke situatie, voor mij als kijker leidend tot de conclusie ’waar praat je over als je zelf niet de minste ervaring hebt met je onderwerp?!’ (Met dit jaar nog mijn 32ste marathon op het programma meen ik aardig te weten waar de kampioene op doelde, waardoor Dekkers’ verhaal voor mij elke geloofwaardigheid verloor.)

Bedoel ik nu te suggereren dat ook De Lange voor mij een ongeloofwaardig betoog houdt? Ik geef toe: aanvankelijk had ik mijn aarzeling maar al lezende draaide dat bij. Het zou tekort doen aan de alleszins lezenswaardige en behartenswaardige gedachten die het boek rijk is. Bovendien, De Lange schrijft helder en is in staat ook lastige auteurs als Heidegger en Derrida toegankelijk het verhaal binnen te loodsen.

Allengs was zelfs het omgekeerde het geval en vroeg ik me af wat de toegevoegde waarde zou zijn als De Lange zijn grote filosofische en theologische bagage in zijn rugzak mee zou nemen en echt 1024px-Stjacquescompostelle1aan de tocht naar Santiago de Compostella zou beginnen. Voorlopig kan ik daar alleen maar van dromen.

8. De Lange identificeert ‘eeuwig leven’ met momenten van overweldigende intensivering van het besef in leven te zijn. Mijn nieuwsgierige vraag is dan: is het schrijven van dit boek voor de auteur zelf zo’n moment van ‘eeuwig leven’ geweest?

9. De Lange eindigt zijn boek met een mooie beaming van het leven. Uiteindelijk blijft voor mij onbeslist of zijn pelgrimage naar het hart van religie dat hart ook werkelijk gevonden heeft. Zo lijkt het erop dat in de beaming van het leven het bestaan van God er niet toe doet. Beter gezegd, je hebt er God niet voor nodig. Op een ander, eerder moment heeft De Lange het echter over ‘messianiteit als fundamentele structuur van de menselijke verwachting’. Daar bedoelt hij dan toch echt wel iets meer mee dan ‘vooruit denken’, toch? Impliceert dat door de aanduiding alleen al geen afscheid van God? Of is messianiteit net als pelgrimage niet meer dan een metafoor? En als het niet meer is dan dat, welke werkelijkheid wordt dan in dat woord ontsloten?

10. De voorgaande opmerking over het woord ‘messianiteit’ geldt ook voor de metafoor van de pelgrimage. Het interessante van het gebruik van metaforen is dat je het onbekende verkent via het bekende. Je gebruikt dus de kenmerken van de reële pelgrimage als ingang om iets anders te onderzoeken: de pelgrimage naar het hart van religie. Metaforen kunnen daarbij inderdaad heel goed helpen, maar er zit ook een keerzijde aan: de metafoor creëert een eigen werkelijkheid. Anders gezegd, misschien is een verkenning van het hart van religie gebaat bij toepassing van meerdere metaforen zodat een breder beeld ontstaat – onverlet mijn waardering voor het beeld dat De Lange schetst.

11. Tot slot. Beamen van het leven, het gevoel ervaren dat je leeft, wordt dat niet ook bepaald door de Grapevinesnail_01geschiedenis die we met ons meedragen? Nemen we die niet met ons mee als het huisje op de rug van de slak? En zit dat huisje niet vaster op die rug dan de rugzak van de pelgrim?

 

 

Wat was het kloosterverblijf weer een mooie, stimulerende omgeving om met dit intrigerende boek van De Lange bezig te zijn. Zegt dat ook nog iets? Voor mij wel!

 

Frits de Lange, Heilige onrust. Een pelgrimage naar het hart van religie. Utrecht: Ten Have 2017. ISBN 978 90 259 0554 5.

Edward O. Wilson, Het raadsel van het menselijk bestaan. Amsterdam University Press 2014. ISBN 978 90 8964 818 1.

Share