Verborgen filosofie in de taal van de adviseur -3- 

Je komt ze regelmatig tegen: modellen met daarin een weergave van de historische of conceptuele ontwikkeling van een vak of verschijnsel. Zulke modellen in de vorm van opeenvolgende fasen in de ‘evolutie’ van een vak of verschijnsel zijn in boeken en artikelen en ook in trainingen veelgebruikte hulpmiddelen door onderzoekers en adviseurs. En die hebben goede redenen om dergelijke modellen/schema’s te presenteren. Tegelijkertijd is het nuttig om te bedenken dat er niet alleen voordelen maar ook beperkingen kleven aan zo’n model. Met name die beperkingen komen niet altijd goed over het voetlicht. In dit blog daarom een overzicht van de plussen én minnen van dit soort schematische weergaven van een ontwikkeling.

Drie voorbeelden

Verspreid over dit blog treft u drie ontwikkelingsmodellen aan. Deze modellen zijn op het vrije internet beschikbaar en hier opgenomen om hun exemplarische waarde.
Het eerste is afkomstig uit een artikel dat Theo Schraven schreef voor Goed Bestuur (2, 2012, pag 58-59). Het betreft in het bijzonder de ontwikkeling van de governance in de zorgsector.
Het tweede vond ik op internet en is gericht op interne organisatievraagstukken.
Het derde is afkomstig uit een publicatie over kwaliteitszorg in het onderwijs, Kwaliteitszorg heeft een geest!? uitgegeven door B&T. Ik hoop dat de weergaven voldoende leesbaar zijn 😉

 

schraven!

Model 1: ontwikkeling governance zorg

Het vervaardigen van dit soort ontwikkelingsmodellen gaat niet vanzelf. Ze zijn het resultaat van een aantal mentale operaties die er op gericht zijn om de diversiteit in de werkelijke situatie op een bepaald domein te ontstijgen (abstraheren). Daardoor wordt het mogelijk om individuele situaties te her-vormen tot exempels die vervolgens, als exempels, worden geanalyseerd. Dat klinkt ingewikkelder dan het is, maar neem het schema van Schraven (model 1) als voorbeeld: hierin wordt de bestuurlijke situatie (de inrichting van de governance in de zorg) in allerlei concrete organisaties in beeld gebracht aan de hand van een serie kenmerken, in dit geval ‘dimensies’ genoemd. Daarbij kan het niet anders of er worden keuzes gemaakt omdat niet alle concrete verschillen kunnen worden opgenomen. Vergelijk het met het berekenen van een gemiddelde uit een serie getallen. De ervaring van de opsteller van dit model speelt hierbij een belangrijke rol want het is diens oordeelsvermogen dat hierin zorgt voor de juiste keuzes. En of de opsteller inderdaad de goede keuzes maakt, valt goed af te lezen aan de ontvangst van zijn model door vakgenoten.

gov hub

Model 2: TGH model

Wat zijn nu de plussen en de minnen, de voortreffelijke mogelijkheden en de even belangrijke beperkingen van het soort modellen dat hier wordt besproken?

De plussen

1. Zo’n model heeft de bedoeling en wordt in de regel ook ervaren als verhelderend: het geeft inzicht in een situatie, het brengt de werkelijkheid van een domein of een bepaalde sector gestructureerd en samenhangend in beeld.
2. Zo’n model geeft taal aan die werkelijkheid waardoor daar überhaupt over gesproken kan worden. De gekozen termen verwijzen naar handelingen of interacties die daarmee een naam krijgen, tot een entiteit worden en daardoor herkend en erkend. Het schema verkrijgt zodoende een communicatieve waarde in de zin dat het door de aangereikte taal en onderscheidingen een zinvol gesprek mogelijk maken en daarmee een reflectie op de eigen situatie. De modellen 1 en 3 hebben ook nadrukkelijk die bedoeling.
3. Zo’n schema ordent, integreert, geeft structuur en verleent zodoende ook een zekere logica aan een bepaalde situatie. Alle stukjes vallen op de goede plek, het microsysteem per verticale kolom is in zichzelf consistent. Dit geldt voor alle drie de geïllustreerde modellen.
4. Het model wint aan kracht als de samensteller er in slaagt om voor de invulling van de horizontale lijnen, dus de typerende kenmerken binnen een bepaalde dimensie, termen te vinden die binnen hetzelfde taalregister vallen maar onderling distinctief zijn. Dat maakt de vergelijking inzichtelijk en de verschillen concreet, herkenbaar en van betekenis.
5. De opeenvolgende (verticale) kolommen in model 1 bevatten in hun gezamenlijkheid een reconstructie (een analyse achteraf) van een ontwikkeling. De inherent veronderstelde gelijktijdigheid per verticale kolom zal in werkelijkheid diffuser zijn geweest dan het schema suggereert en dat is eigen aan ontwikkeling. Niet alle organisaties in een bepaalde sector zullen gelijktijdig de overstap van het ene taakopvatting naar de volgende taakopvatting hebben gemaakt. Er zal een zekere mate van ongelijktijdigheid in de synchroniciteit hebben gezeten. Ondanks deze verschillen in tempo is er, door het schema, een gesprek mogelijk.
6. Een ontwikkelingsmodel heeft een didactische waarde omdat het op het niveau van kennisoverdracht een helder beeld biedt van de ontwikkeling van bijvoorbeeld de governance (model 1) of de kwaliteitszorg (model 3) in een sector.
7. Het model heeft een codificerende functie doordat het (met terugwerkende kracht) conceptuele eenheid creëert en als het met enig geweld zijn helderheid oplegt aan het verleden. Met andere woorden, het verleden wordt met terugwerkende kracht geharmoniseerd.
8. Modellen als deze laten in de regel onbesproken wat de reden is voor de overgang van de ene taakopvatting naar de andere taakopvatting terwijl die er toch altijd zal zijn. Met andere woorden, er zal altijd een aanleiding zijn om te veranderen en die aanleiding is extern (nieuwe regelgeving, al dan niet onder invloed van ontsporingen in de sector) en daarmee nieuw en niet eigen aan de vigerende kolom. Óf de aanleiding is te motiveren vanuit ongenoegen in het opereren binnen de vigerende kolom zodat een volgende stap als wenselijk of noodzakelijk wordt ervaren. Het is interessant om bij reflectiebijeenkomsten dit verschil goed in beeld te hebben.
Model-strat-kwaliteitsmanagementkopieModel  3: Kwaliteitszorg onderwijs

De minnen

1. Om maar gelijk aan te sluiten bij het laatstgenoemde pluspunt: spreken over de volgende stap in een ontwikkeling suggereert dat ontwikkeling iets is dat metaforisch geduid kan worden als het afleggen van een bepaalde route en wel stappen in een opwaartse richting, van matig naar voortreffelijk. Iedere organisatie zet stappen en al die stappen volgen een bepaalde richting, als ware het een ‘Jacob’s ladder’. De ‘agile’-situatie in het THG-model oogt als het ultieme perspectief en ook model 3 betreffende kwaliteitszorg suggereert een serie cumulatieve verbeteringen.
2. De reconstructie zoals model 1 dat geeft van de governance-ontwikkeling in de zorgsector is een duiding achteraf die in die duiding spreekt in termen van gefaseerde tijdseenheden. Dit suggereert dat de overstap van de ene kolom naar de volgende systematisch en over de hele linie van dimensies tegelijk gebeurt, maar dit zal zelden het geval zijn.
3. in de lijn van een bekende en tegenwoordig vaak geciteerde uitspraak van de Deense filosoof Kierkegaard: „Het is beslist waar, zoals de filosofen zeggen, dat het leven naar achteren moet worden begrepen. Maar ze vergeten de andere kwestie, dat het leven naar voren moet worden 266px-Kierkegaardgeleefd.” De laatste kolom bevat de beschrijving van de actuele situatie, de situatie dus op het moment dat de opsteller het schema vervaardigt. Het schema suggereert dat de meest rechtse kolom niet alleen de actuele maar tegelijk de finale fase is; terwijl de logica van het schema zelf alles in zich heeft om te veronderstellen dat ook deze bui weer overwaait en er een nieuwe taakopvatting dominant wordt. En Kierkegaard maakt impliciet duidelijk dat daarbij keuzes moeten worden gemaakt met alle onzekerheden van dien. De helderheid achteraf is zelden ook de helderheid vooraf.
4. De categorieën uit de eerste kolom ( de dimensies in het schema 1 van Schraven) bevatten een hoewel weloverwogen, een keuze in kijkrichting. Deze keuze voor een bepaalde kijkrichting is gebaseerd op een combinatie van common sense en praktijkervaring, maar zal voor een wetenschappelijke rechtvaardiging nog wel een nadere onderbouwing behoeven.
5. Het schema heeft, zoals elk schema, een selecterende functie en ziet alleen wat het zien wil. Maar de hamvraag is en blijft ook dan: wordt alles gezien en meegenomen in de analyse of worden er ook zaken weggelaten of geëlimineerd? Ter illustratie model 1: op het eerste gezicht zou het antwoord kunnen zijn dat de linkerkolom echt alle wezenlijke elementen (dimensies) uit de governancestructuur in de zorg bevat. Het is de vraag of het gekozen perspectief (huidige governanceopvattingen) hierin niet voorsorteert. Het TGH-model (model 2) lijkt vooral geïnspireerd door de laatste fase die met terugwerkende kracht zijn stempel drukt op de fasen die eraan voorafgaan.
6. Schema’s zoals hier besproken, hebben in de regel in de ogen van de opsteller een descriptieve status. Ze hebben dus een beschrijvende en, zoals in model 1, een reconstruerende functie maar in het gebruik van dit soort schema’s liggen normatieve implicaties al snel op de loer. Dit geldt zeker in didactische situaties waarin schema’s als deze worden gepresenteerd als een referentiemodel waaraan de eigen ontwikkeling kan worden geanalyseerd. De overgang van sein naar sollen wordt dan al snel gemaakt. Uit mijn advieservaring weet ik dat de Inspectie van het Onderwijs lichtvoetig omgaat met dit verschil. Maar ook in de handen van adviseurs is de verleiding groot om het ontwikkelingsmodel niet alleen gebruiken om iets te verhelderen maar ook om de opdrachtgever op het spoor van (te begeleiden) verandering te zetten. De gekozen terminologieën in de model 2 en de vormgeving in model 3 hebben een impliciet uitnodigende lading.
7. Zo’n schema doet veronderstellen dat de beweging slechts één kant op gaat (naar rechts) terwijl het heel goed mogelijk is dat omstandigheden het noodzakelijk maken om (eventueel op onderdelen/dimensies) een stap terug te doen. Ook is het niet zo dat elke verticale kolom iets volstrekt nieuws brengt, integendeel, vaak wordt er veel ‘meegenomen’ uit de vorige fase, de volgende fase in. Er is altijd sprake van continuïteit en discontinuïteit tegelijk. De schema’s 2 en 3 lijken dit ook te impliceren.
8. De gekozen termen in het schema, met name in de bovenste horizontale balk, suggereren een zekere neutraliteit. Dit roept daardoor wel de vraag op: ‘waar zit de impliciete referentie aan de morele dimensie?’ Met andere woorden, ze lijken een spiegel te zijn van het maatschappelijk bewustzijn op enig moment, of beter: de maatschappelijke preoccupatie met hoe het intern toezicht wordt georganiseerd.

Tot slot

Ik heb in dit blog de plussen en minnen willen schetsen van schematische voorstellingen van ontwikkelingen. Wellicht ten overvloede: ik heb niets tegen dit soort modellen. Ik hoop in het bovenstaande voldoende aangetoond te hebben dat er veel voordelen zitten aan dit soort overzichten maar dat die voordelen de beperkingen niet mogen verhullen.

Dit blog verschijnt in de serie Verborgen filosofie in de taal van de adviseur. Welnu, over die taal en de verborgen filosofische opvattingen daarin, is meer te zeggen dan ik in het voorgaande deed. Voor de adviseur is zo’n model of schema iets voor in zijn Toolkit, een van de instrumenten waarvan hij of 200px-20060513_toolboxzij zich bedient, zoals ook de metafoor of de analogie of de oppositie dat zijn. En wat mij bijzonder fascineert is de vraag: wat doet de adviseur als hij zo’n gereedschapskist voor zichzelf vult? Wat zeggen al die instrumenten (elk voor zich) over de werkelijkheid (of doen ze de werkelijkheid wat aan?) en wat betekent het dat de adviseur dit weer opvat als een ‘gereedschapskist’, immers óók een metafoor! Welnu, ik heb in deze bijdrage het accent willen leggen op de modellen als zodanig. Op een later moment zal ik nader ingaan op de vraag waarom adviseurs graag met dit soort modellen werken.

Vond u dit blog nuttig en mogelijk ook interessant voor anderen? Deel het dan via uw sociale netwerken!

Share