Zittend achter mijn bureau of in de bruine, gemakkelijke stoel op mijn studeerkamer ben ik aan drie zijden omgeven met boeken. Vóór mij het raam dat uitzicht biedt op de achtertuin met daar weer achter de huizenrij van de straat die parallel aan de onze loopt. Rechts, links en ook achter mij boekenkasten die uitpuilen. Ook op mijn bureau een rijtje met de boeken die me op dit moment bezig houden; om erover te kunnen beschikken hoef ik mijn stoel niet uit. Ik ben, nu met pensioen en weer aan het studeren, weer lekker aan het lezen. Maar, doe ik dat ook goed, dat wil zeggen ‘passend bij het genre’?

Lacune leesgeschiedenis

Ik lees graag en zo mogelijk veel en. Ik ben gewoonlijk in drie of meer boeken tegelijk bezig. Zo wissel ik het lezen van filosofie af met het lezen van romans of thrillers. Daarnaast is er altijd wel een verzamelbundel waar ik regelmatig losse hoofdstukken uit lees. Op dit moment zijn dat de prachtige ger groot geesten mooi geïllustreerde verzamelbundel Alle Vogels van Koos van Zomeren en de breed opgezette en eveneens rijk geïllustreerde geschiedenis van de moderne filosofie De geest uit de fles van Ger Groot.

De waardering voor boeken dateert uit mijn tienerjaren toen we in de derde klas HBS begonnen met literatuur. Vanbigglesaf dat moment heb ik veel gelezen. Daarvoor deed ik dat betrekkelijk weinig hoewel daar geen belemmeringen voor waren. Mijn moeder las veel en haalde ook boeken uit de bibliotheek. Wij kregen als kinderen op 5 december, met kerst en met onze verjaardag ook wel een boek, maar toch, van jeugdliteratuur is me weinig meer bij gebleven dan dat ik Pietje Bel las en deeltjes uit de Biggles-avonturenserie en zo nog een enkel boek, meestal uit de jeugdseries van christelijke uitgever Callenbach. Maar als ik nu zie hoeveel mijn kleinkinderen lezen dan kan ik gerust stellen dat ik de fase van de kinder- en jeugdliteratuur grotendeels heb overgeslagen. Er zit een forse lacune in mijn persoonlijke leesgeschiedenis.

 

Belang van lezen

Lezen is belangrijk omdat het nieuwe werelden opent en daarin nieuwe mogelijkheden toont om met de vragen van het leven om te gaan – dit veelgehoorde statement is een belangrijk argument in het pleidooi voor instandhouding van een leescultuur. Literatuur brengt je in andere werelden dan de jouwe, vergroot daardoor jouw wereld en bied je de mogelijkheid om te proeven aan andere manieren van leven, andere waardepatronen, andere prioriteiten van mensen. En als er iets is waar deze tijd zeker behoefte aan heeft dan is het wel dat mensen empathie ontwikkelen voor manieren van leven die niet de hunne maar die wel aanwezig zijn in hun nabije omgeving, met evenveel recht daarop als zij opeisen voor zichzelf en voor hun eigen manier van leven. Ik ben het met dit statement helemaal eens. Dit alleen al is een goede reden om subsidies aan bibliotheken in stand te houden opdat de lezersbijdrage beperkt kan blijven en niemand verstoken hoeft te zijn van de mogelijkheid om te lezen.

Ik zou er nog een belangrijk argument aan toe willen toevoegen dat ik ontleen aan eigen ervaring maar die door veel leerkrachten in het basisonderwijs in versterkte mate zal worden beaamd. Toen ik na de middelbare school Nederlands ging studeren had ik vaak de ervaring van een tekort aan woord- en zaakkennis. Mijn woordenschat was gewoon niet erg groot, mogelijk als gevolg van een te beperkte leesgeschiedenis. Op de middelbare school heb ik erg goed leren zinsontleden en woordsoorten benoemen maar op het vlak van woordenschat ging ik toch betrekkelijk matig gevuld de universitaire wereld binnen. Allengs is dat bijgetrokken, gelukkig. Ik heb dit overigens nog wel als het gaat om de moderne vreemde talen, maar hier is de oorzaak een andere. Na mijn studies Nederlands en filosofie heb ik ‘ambtshalve’ weinig in het Engels, Duits of Frans hoeven lezen. Nu ik weer ben gaan studeren leg ik daarom woordenlijsten aan van mij onbekende woorden in de teksten (artikelen en boeken) die ik lees om aldus doende mijn woordvoorraad weer te vergroten. Ik volg hierbij het advies van mijn vroegere leraar Frans, de beminnelijke heer Oosterveld, die ons aanraadde om alle onbekende woorden in de eerste tien bladzijden van een boek op te zoeken. Vaak kom je die woorden verderop in de tekst ook weer tegen en weet je dan wat ze betekenen. Ik geef de tip graag door.

Appèl op verbeelding

Lezen, het gebruik van boeken, was eeuwenlang dé manier om kennis te verspreiden en ervaring over te dragen. Dat geldt in principe voor elk boek, fictie en non fictie, en voor studieboeken in het bijzonder. Sinds jaar en dag zijn daar allerlei media bijgekomen die elk weer andere mogelijkheden bieden en waarin niet geschreven tekst maar beeld en geluid de informatiedragers zijn zoals op tv, in films, cd’s, dvd’s, vlogs, noem maar op. Deze combinaties van beeld en geluid maken het mogelijk om te elimineren wat bij het boek tegelijk zowel de sterke als de zwakke kant is: de eigen inbreng van de lezer/kijker, het appèl op en actieve inzet van de verbeelding. Waar het boek een permanent en consequent beroep doet op de verbeelding van de lezer schotelen de andere media, waarin beeld en geluid samenkomen, de kijker veel concreter ingevulde contexten voor dan het boek. Er wordt als het ware voorgesorteerd op de verbeelding van de kijker/luisteraar; die krijgt al richting mee. Overigens is interessant dat er de laatste tijd ook weer veel kritiek is op dit voorsorteren, of het nu gaat om de presentatie van nieuwsfeiten (zie de publicaties van Joris Luyendijk) of om meer abstractie boodschappen zoals in reclames (‘je bent pas gelukkig als….’).

Meanderend schrift

Over het schrift als medium is in de filosofie veel geschreven met, de laatste decennia, het werk van Derrida als het meest uitgesprokene en verdiepende. Waar het schrift eeuwenlang is geschuwd als tweederangs en een afgeleide van het gesproken woord vestigt Derrida de aandacht op de eigenstandigheid van het schrift. Voor Derrida is het schrift een fascinerend fenomeen dat zich niets Derrida-by-Pablo-Seccalijkt aan te trekken van zijn schepper, de auteur, of van zijn lezer. Het schrift meandert vanuit een eigen autonomie door het leven van de mens en opent een schier onmetelijk reservoir van betekenissen hetgeen al genoegzaam duidelijk is uit het gegeven dat iedere lezer afzonderlijk zijn eigen voorstellingen heeft bij hetgeen hij leest. De gedachte dat de tekst een neutraal middel, een medium is dat een objectief vast te stellen boodschap overbrengt, is een illusie – ook al zijn er situaties waarin we wel móeten geloven in die illusies om het samenleven leefbaar te houden.

Nog meer gaten

Wie over een fotografisch geheugen beschikt, zal, zo veronderstel ik, in staat zijn om veel van het gelezene te onthouden. De wiskundige Euler en vóór hem de grote theoloog Thomas van Aquino waren volgens Douwe Draaisma (De metaforenmachine) gezegend met een dergelijk geheugen dat hen in staat stelde tot exacte reproducties van het gelezene. Het komt me voor als een ambivalent metaforenmachinegenoegen maar het heeft deze wetenschappers ver gebracht en in staat gesteld tot uitzonderlijke intellectuele prestaties.
Zelf heb ik zo’n geheugen niet, sterker nog, ik ervaar het als frustrerend dat ik maar zo weinig onthoud van wat ik heb gelezen. Van veel van de boeken die mij omgeven weet ik na een tijdje alleen nog bij benadering waar ze over gingen, laat staan dat ik details heb onthouden. Ik zie dit als een gebrek waar ik op dezelfde wijze mee kan omgaan als met andere gebreken zoals beperkingen in het ver zien en het verlies van een aantal kiezen. Beiden heb ik gecompenseerd door de aanschaf van protheses, in de mond en op de neus.

Protheses
De protheses die ik inzet om de tekorten van mijn geheugen te compenseren zijn er twee. De eerste is dat ik aantekeningen maak tijdens het lezen, in de kantlijn maar ook en vooral achterin een boek. Dit bevordert de concentratie en biedt mij de mogelijkheid om gemakkelijk terug te grijpen op relevante passages of op kritische aantekeningen bij het lezen. Ook noteer ik hier bijzondere woorden, associaties met andere boeken en mooie passages zodat ik ook die gemakkelijk kan terugvinden.

boekenschriftDe tweede prothese, en dat is er een waar ik veel plezier van heb en ook aan beleef, is dat ik een boekenschrift heb. Ik ben hiervoor geïnspireerd na lezing van De plezierfactor van Felix Eijgenraam. In dit boekenschrift ‘registreer’ ik twee dingen. Vanaf de achterste bladzijde terugschrijvend registreer ik welke boeken ik heb gelezen, per jaar en vervolgens per maand. Zo kan ik terugzien of ik een boek al heb gelezen en wanneer. Deze registratie vind ik niet alleen prettig om indien nodig op terug te vallen, maar heeft ook een functie voor de tweede manier van registreren. Die behelst het bewaren van mooie zinnen of passages in het voorstel deel van het boekenschrift. Ook korte recensies, samenvattingen, beoordelingen en dergelijke krijgen daar hun plek. Het is niet zo dat ik van alle boeken die ik lees, iets opschrijf maar van de meeste wel. Elke recensie sluit ik af met het vermelden van de maand waarin die is geschreven. Via de registratie aan de achterzijde kan ik dan bladerend door het eerste deel van het boekenschrift gemakkelijk terugvinden of en zo ja wat ik van een bepaald boek heb opgeschreven.

Vooral dat eerste deel van het boekenschrift met citaten en recensies verschaft me veel plezier. Het gebruik gaat terug op een klassieke manier van ‘bewaren’: die van de florilegia, de bloemlezing. In zijn traditionele gedaante bevat de bloemlezing het beste uit een bepaald genre (poëzie bijvoorbeeld) of het beste uit het oeuvre van een auteur. Zo bezien is mijn boekenschrift daar een variant op namelijk een verzameling van het beste uit wat ik gelezen heb. Ook deze betekenis past goed binnen het concept ‘bloemlezing’.

Varianten in lezen
‘Een roman lees je anders dan een filosofisch werk’ – ja, zo zou het moeten zijn en zo ben ik indertijd ook ‘opgevoed’. Maar gaande de jaren en met heel veel meer romans achter de rug dan filosofische werken is er toch een andere praktijk ontstaan. Die komt er op neer dat ik de neiging heb om filosofische werken te lezen als ware het romans. Is dat erg? Nou ja, het is maar hoe je het bekijkt. Wat ik merk is dat ik de essentiële verschillen tussen twee manieren van lezen, tussen twee leesstrategieën, lang heb genegeerd waar ik. Nu ik weer ben gaan studeren ondervind ik daar toch wel een hinderlijk gevolg van. Als ik het goed zie, doet het lezen van een roman een beroep op andere mentale functies dan het lezen van een filosofisch werk als-filosofisch-werk.

Een roman lezen

Bij het lezen van een roman, zo signaleer ik bij mezelf, zijn verschillende mentale functies actief. Ik kom tot drie daarvan:
– Identificatie: meeleven met de personages in het verhaal, je identificeren met een of enkele personen, in het verhaal meegaan dus, eventueel er in opgaan of er in verdwijnen.
Esthetische oriëntatie: het wel of niet beleven van schoonheid, in het taalgebruik, in de beelden, ook in de compositie of structuur van de roman. Dit uit zich in momenten dat ik aantekeningen maak achterin het boek van mooie passages, aforistische stukjes, originele beelden,… Deze esthetische oriëntatie komt voor mij wel nauwkeurig. Als een boek mij na 50 pagina’s nog niets geboden heeft dan twijfel ik over doorlezen. En een heel enkele keer ben ik al eerder klaar met een boek. Dat overkwam me bij lezing van Boek van de doden van Philip Huff. Na 35 pagina’s had ik genoeg van die bagger. Het omgekeerde komt ook voor. Dan zou ik van elke pagina wel iets willen vasthouden. Dat heb ik bijvoorbeeld bij het beeldrijke werk van Erwin Mortier en bij de mooie stijl van Stefan Hertmans, om maar een paar voorbeelden te noemen.
Kritische functie: het waarderen van een werk. Is het verhaal in zichzelf geloofwaardig? Dit betekent dat ik erop let of het verhaal als verhaal binnen de eigen grenzen daarvan overtuigt. Dat wil dus niet zeggen dat het verhaal moet kloppen met wat in de werkelijkheid wel of niet mogelijk is. heelmeesterNeem de recente roman Heelmeester van Marcel Vaarmeyer (niet te verwarren met het schitterende De heelmeesters van Abraham Verghese) die ik onlangs las. In werkelijkheid kan dit verhaal helemaal niet, daarvoor is het veel te veel een aangehouden hyperbool, met alle hilarische effecten van dien. En toch was het als product van rijke verbeelding maar met een ernstige boodschap in zichzelf geloofwaardig.

Een filosofisch werk lezen

Bij het lezen van een filosofisch werk moeten andere mentale functies actief worden ingezet. Zo leerde ik tijdens mijn studie filosofie dat je een filosofisch werk op drie/vier manieren kritisch kunt lezen:
Feitelijke kritiek: klopt het verhaal met wat we weten over de werkelijkheid? Zitten er geen feitelijke onjuistheden in of (erger) blunders?
Immanente kritiek: Is het verhaal in zichzelf consistent? Doet de auteur wat hij belooft? Gebruikt de auteur cruciale begrippen steeds in dezelfde betekenis of geeft hij er steeds een andere zwengel aan?
Transcendentale kritiek: Is er iets te zeggen over de normatieve waarde van cruciale begrippen? Wat zijn de transcendentale voorwaarden van het gebruik daarvan? Zoals: de auteur heeft het steeds over ‘leven’ of over ‘kunst’ of over ‘waarden’, maar welke normatieve lading geeft hij aan die begrippen? Bijvoorbeeld door de complexe betekenis van een begrip te reduceren tot één element ervan? Denk aan een strikt biologische (‘biologistische’) kijk op menselijk leven of het herleiden van menselijke emoties tot ‘stofjes in het brein’ (materialisme).
Transcendente kritiek: Terwijl de transcendentale kritiek zeer geprezen werd, werd de transcendente kritiek buiten het domein van de geoorloofde filosofische kritiek geplaatst. Met andere woorden: kritiek in de zin van ‘in mijn geloof kijk ik hier anders naar’ of ‘mijn geloof leert me dat…’ werd als niet-filosofische bestempeld.

I. KantHet zal duidelijk zijn dat het bij het lezen van een filosofisch werk gaat om een heel andere omgang met een tekst dan in de situatie van een roman. Daar moesten we als beginnende filosofiestudenten ook echt in oefenen. Het was een apart vak in het rooster. Ook kregen we voor de eerste filosofische kennismaking met het werk van Immanuel Kant, namelijk lezing van diens Prolegomena zu einer jeden künftigen Metaphysik (een boekje van pakweg150 pagina’s) een leeswijzer van 1 A4 om er een weg in te vinden; dat was geen overbodige luxe. En onlangs las ik twee boeken over Nietzsche waarin beide auteurs (Paul van Tongeren resp. Michael Tanner) leesaanwijzingen geven bij bepaalde werken van deze denker. Zo wijst Van Tongeren op het proeven en vervolgens herkauwen van de vele aforismen en op de kunst om goede vragen bij de tekst te stellen.

Nu ik mijn aandacht aan het verleggen ben in de richting van de filosofie zal ik me dus weer iets van die oude en specifieke leestechnieken moeten toe-eigenen.

Hoe werkt dit bij u, lezer van dit blog? Herkent u zich in de onderscheiden mentale functies of komt u tot andere inzichten? Reacties zijn welkom!

Denkt u dat dit blog ook interessant is voor anderen? Deel het dan gerust in uw sociale netwerken.

Share