Een week geleden (20 februari) wijdde Trouw-columnist Ephimenco zijn column aan zijn persoonlijke beeld van onze premier, Mark Rutte. Nou ja, zijn beeld, de column ging eerder over het ontbreken van een beeld. Om zijn gevoel over dit ontbreken te verwoorden gebruikt Ephimenco een metafoor die door hemzelf minder geslaagd wordt bevonden, maar voor mij als lezer wel echt opviel: zie de titel van dit blog. Wat staat hier nou precies en wat gebeurt er met mij bij het lezen van deze beeldspraak? In dit blog een reconstructie van deze opmerkelijke leeservaring én een deconstructie van de metafoor.
Het is me te doen om de volgende passage, tevens opening van de column getiteld Meewaaien.
Na bijna acht jaar premierschap van Mark Rutte is het me nog niet gelukt een afgewogen oordeel over hem te construeren.Een slechte zaak dunkt me, voor een columnist. Als zijn naam valt of als hij op tv verschijnt, zoals afgelopen zondag bij WNL, voel ik niets. Geen boosheid en ook geen passie. Alsof mijn ziel op een bedje ijsklontjes ligt te snurken. Kijk, zelfs mooie en goedlopende metaforen verzinnen over onze premier lukt me niet. Rutte? Dat is vlees noch vis en ook niets ertussenin.
(Ephimenco, Dagblad Trouw, dinsdag 20 februari 2018)
Sylvain Ephimenco staat als columnist bij mij bekend als iemand die scherpe formuleringen niet schuwt. Hij kan zich pittig uitdrukken, vaak in opvallend krachtige beelden, overgoten met een wisselende hoeveelheid cynisme. Zijn toverformule is in de regel de hyperbool, de overdrijving, het (meer dan) zwaar aanzetten. Zijn stijl wijkt beslist af van die van iemand als Youp in diens zaterdagse stukjes in NRC. Terwijl Youp graag schoffeert, bij voorkeur door grof taalgebruik, zoekt Ephimenco het liever in aansprekende krachtige woorden. Ik vermoed dat dit te herleiden is tot zijn Franse vorming en de invloed van Franse filosofen op het curriculum van het voortgezet onderwijs. Want aangezien veel Franse filosofen graag krachtige woorden gebruiken ….
Eerst associatie
Toch, als het om zijn beoordeling van de huidige premier gaat, suggereert hij in zijn column dat zijn soepele pen hem juist dan in de steek laat. En inderdaad, je moeilijk te definiëren gevoelens voor de premier vergelijken met ‘de ziel die op een bedje ijsklontjes ligt te snurken’ … verleidt de lezer al snel tot het optrekken van de wenkbrauwen. Toen ik deze zin las, was mijn eerste associatie: ‘hè, wat staat hier nou?’ Ephimenco grijpt naar de metafoor als hulpmiddel om iets duidelijk te maken, zoveel is we duidelijk. En een goede metafoor trekt de aandacht, roept verwondering op. Dat is dus alvast wèl gelukt. Maar een combinatie van ‘ziel’, ‘bedje ijsklontjes’ en ‘snurken’ in één zin?
…geserveerd op een bedje…
Gek genoeg struikelde ik allereerst over de woordcombinatie ‘bedje ijsklontjes’: ik moest in eerste instantie helemaal niet denken aan rusten of slapen, laat staan snurken. Ik dacht aan de aanduiding van een gerecht op een menukaart waar vermeld wordt dat het genoemde stuk vlees of de aangeprezen moot vis ‘geserveerd wordt op een bedje van …’.
De regelmatige restaurantbezoeker zal gemerkt hebben dat er soms sprake lijkt van competitie in originele aanduidingen van de gerechten op de menukaarten. Soms lees je ware staaltjes van fraaie stijlfiguren, op andere momenten gaat het om kolderieke formuleringen die vooral bedoeld zijn om de gast een genoeglijke grijns te ontlokken.
De uitdrukking ‘op een bedje van’ zal op enig moment ook origineel zijn geweest en de aandacht hebben getrokken, maar is (wat mij betreft) onderhand gewoon geworden en ingedaald in het normale taalgebruik – of, om een andere metafoor te gebruiken: ingeburgerd. De uitdrukking ‘op een bedje van’ heeft daarmee zijn metaforisch karakter verloren, wordt letterlijk genomen en is verworden tot een zogenoemde dode metafoor. Dat is op zich niets bijzonders, onze taal zit vol van dode metaforen, dat wil zeggen van beeldspraak waarvan we ons niet langer bewust zijn. Lees de voorgaande tekst er nog eens op na en u zult er verschillende aantreffen (‘soepele pen’, ‘staaltjes stijlfiguren’, ‘de aandacht trekken’, en zo meer).
Re-activering
Het grappige van mijn eerste, culinaire associatie bij dat ‘bedje’ is dat die in feite een re-activering betekent van de versleten (‘dode’) metaforische toepassing van het echte bed waarop gerust (en mogelijk daarbij ook gesnurkt) kan worden. De dode metafoor wordt nieuw leven ingeblazen. Dat dat bedje vervolgens er een is van een denkbeeldige hoeveelheid ijsklontjes doet aan deze primaire verwijzing naar ‘bedje’ niet af. Sterker, juist door de onverwachte combinatie van ‘bedje’ met ‘ijsklontjes’ wordt de versleten metafoor in zijn oorspronkelijke dynamische betekenis hersteld.
De tekst geeft aanleiding tot nog een ander associatie: de ziel staat voor de psyche en het bedje staat voor de sofa van de zielenknijper. Maar neen, het gebruik van de diminutief (‘bed-je’) steekt hier een stokje voor. De re-activering van de oorspronkelijke metafoor is al bijna een te grote conclusie, want ook daar blijft het diminutief wringen.
Filosofische grap
Interessant is ook de combinatie van ‘ziel’ en ‘snurken’. Waar ‘ziel’ gemakkelijk verbonden wordt met iets boventijdelijks, iets metafysische, maar ook iets dat we maar moeilijk kunnen kennen, is ‘snurken’ een wel zeer aardse en zintuigelijke aangelegenheid. Bovendien wordt hier een onverwachte filosofische grap gemaakt. Waar de ziel in de filosofische traditie wordt gezien als het onstoffelijke en onsterfelijke deel van de mens en diens lichaam de materiële, stoffelijke en sterfelijke kant, wordt door de combinatie van de ‘ziel’ met ‘snurken’ aan de ziel een vermogen toegekend (snurken) dat zichtbaar en aantoonbaar toevalt aan de mens als combinatie van lichaam en ziel.
Nachtmerrie?
En dan die ijsklontjes – een synesthetisch beeld bij uitstek, dat appelleert aan rillingen over de rug. Dat roept vragen op ten aanzien van dat snurken. Verloopt dat snurken wel zo vreedzaam en rustig zoals de columnist mogelijk suggereert of moet de lezer, denkend aan de ijsklontjes, ernstig rekening houden met een nachtmerrie? Dat laatste is zeker niet ondenkbaar want hoewel deze opmerkelijke metafoor is te vinden in een tekst over de premier heeft de metafoor allereerst betrekking op de gevoelens van de columnist.
Best tevreden?
In zijn zoeken naar een passende verwoording van zijn gevoel bij de huidige premier formuleert Ephimenco een metafoor waarvan hij zelf onmiddellijk concludeert dat hij niet mooi is en ook niet goed loopt. De metafoor is in zijn eigen ogen zó niet geslaagd, dat aan het ruiterlijk toegeven daarvan kennelijk niet valt te ontkomen. Ook dat roept natuurlijk vragen op. Waarom heeft hij de kennelijk kromme metafoor dan toch laten staan en niet onmiddellijk geschrapt zodat de lezer van zijn column, deze nooit onder ogen zou hebben gekregen? Is het bij gebrek aan beter en omdat andere middelen nog ernstiger tekort schieten? Is het omdat andere taalmiddelen nog meer tekort schieten? Of is het misschien dat hij, ondanks dat hij het niet mooi vindt of goed lopend, zijn formulering niettemin wel treffend vindt en daarmee functioneel? En nog een andere mogelijkheid: geldt de eigen conclusie van de auteur dat de metafoor niet geslaagd is als een excuus en een op voorhand zichzelf ontslaan van het mogelijk verwijt van rammelend taalgebruik? Of is hij stiekem best tevreden over de inhoud, de betekenis van deze, tegelijk niet goed lopende metafoor? Wie zal het zeggen?
Om te bepalen of de metafoor inderdaad ‘niet zo goed loopt’ moeten we eerst maar eens op een rij zetten wat nu precies de bedoeling van het gebruik van de metafoor zou kunnen zijn.
Optie 1: de keuze voor de metafoor wordt gemaakt uit stilistische overwegingen.
Ephimenco had de behoefte om wat hij duidelijk wil maken te verwoorden in de vorm van een fraaie formulering – een formulering die binnenkomt bij de lezer, die zich grift in diens literair geheugen. Het gaat daarbij primair om woordkeus, om taal die bedoeld is om op een oorspronkelijke, de aandacht trekkende, levendige of esthetische manier te verwoorden wat ook in eenvoudige woorden kan worden gezegd. Door een metafoor te kiezen komt de boodschap beter over, zo is de redenering.
Deze optie staat in de traditie van de poëtische interpretatie van de metafoor. Deze traditie wordt gewoonlijk herleid tot de Poëtica van Aristoteles (circa 335 v.Chr)(1) als de eerste theoretische bron, waarna de metafoor als stijlmiddel zijn weg vond in zowel de poëtische als de retorische traditie. Om op die laatste nog even door te gaan: in de klassieke retorica werd van de spreker (actief in politiek of rechtspraak of in human affaires) verwacht dat hij in de voorbereiding van zijn praatje een aantal taken in een bepaalde volgorde uitvoert. De eerste taken hebben betrekking op het bijeenbrengen van de stof van het betoog, de feiten, de bewijzen en zo meer (de inventio genoemd). Nadat de spreker deze in een logische of aantrekkelijke volgorde heeft gezet (de dispositio) wijdt hij zich aan een fraaie talige vormgeving daarvan (de elocutio). En precies in deze fase vraagt de spreker zich af of en waar hij een of meer metaforen zal inzetten. Als hij zijn rede in een fraaie taalgewaad heeft gehesen rest de spreker nog de oefening in het goed presenteren (de actio met veel gebaren daarbij) en het uit het hoofd leren van het betoog (de memoria). In deze traditie is de metafoor dus een talige, en meer in het bijzonder: opsmukkende, verfraaiende aangelegenheid. De metafoor dus als instrument om indruk te maken op je gehoor.
Een mooi voorbeeld van dit stilistische gebruik van de metafoor is afkomstig an de onlangs overleden oud premier Ruud Lubbers die in 1990 van Nederland zei dat ons land ‘ziek’ is, daarbij verwijzend naar de overbelaste verzorgingsstaat. In 2016 herhaalde PVV-leider Geert Wilders deze metafoor maar in een andere context, die van het zogenoemde Marokkanen-proces.
Is deze optie van toepassing op de manier waarop Ephimenco de metafoor inzet?
Optie 2: de keuze voor een metafoor wordt gemaakt om daardoor het onzegbare te zeggen.
In de situatie van Ephimenco: hij constateert bij zichzelf een gemoedstoestand rond zijn beeld van de premier: het valt hem maar moeilijk om deze goed onder woorden te brengen. Hij neemt daarom zijn toevlucht tot een vergelijking om aldus, wat hij niet kan zeggen toch te zeggen en wel via iets anders. Dat het om een vergelijking gaat, wordt gelijk al duidelijk in het openingswoord: ‘alsof’. We weten dan immers direct al, dat wat er gaat volgen, niet de echte mededeling is, maar een substituut, een vervanger. De vervangende mededeling doet dienst als de bron waaruit geput wordt om de leegte rond de echte bedoeling te vullen.
Deze interpretatie klinkt plausibel, temeer daar Ephimenco helder is in het waarom van het gebruik van het beeld: het ‘alsof’ lijkt echt bedoeld om niet toe te geven aan zijn onmacht om beter, directer te verwoorden welke beeld de premier bij hem oproept en er het zwijgen toe te doen. En in wat volgt op ‘alsof’ gebruikt hij een beeld voor die onmacht dat op zijn zachtst gezegd, weinig scherp is, eerder buitengewoon diffuus. Het beeld brengt de lezer allereerst in een staat van verwondering (‘hè, wat staat hier nou?’), gevolgd door gedachten aan rillingen over de rug en nachtmerries. Om de eigenlijke mededeling (A) te verwoorden, zet de columnist een metafoor in (B). De zin van deze substitutie is dat kenmerken van B overeenkomen met kenmerken van A waardoor de lezers van de column via B een idee krijgen van A.
Zonnetje in huis
Om dit te verduidelijken: als iemand zegt ‘Z is het zonnetje in huis’, dan is de verwijzing naar ‘zonnetje’ bedoeld als metaforische aanduiding van de bijdrage van Z aan de sfeer in huis. Door een beroep te doen op iets concreets, iets zichtbaars (‘zonnetje’; de verkleining van het woord ‘zon’ vergroot nog eens de affectieve aarde ervan) wordt iets dat moeilijk in één woord te zeggen is, onmiddellijk duidelijk. Taalfilosofen noemen A het doeldomein (target) en B het brondomein (source). Wat de metafoor concreet doet, is dat van het begrip ‘zon’ een aantal kenmerken wordt geïsoleerd die overeenkomen met het karakter van Z en de rol van Z in huis. Deze bundel kenmerken, ook wel de grond (ground) genoemd, zorgt voor de onderliggende verbinding.
Sommige taalfilosofen wijzen er op dat, terwijl een beroep op B bedoeld is om iets te zeggen over A, dit beroep ook de betekenis van B niet ongemoeid laat. Zo zou een langdurig gebruik van deze metafoor, die alleen de positieve kanten van de zon in de aangesproken kenmerkenbundel (ground) naar boven trekt, kunnen leiden tot een miskenning van de negatieve, in sommige streken op deze aarde verwoestende werking van de zon. Anders gezegd, metaforen functioneren niet in een eenrichtingsverkeer, brondomein en doeldomein beïnvloeden elkaar.
Nogmaals de zin
Lastig wordt het als we nogmaals naar de metafoor kijken die Ephimenco in zijn column gebruikt: Alsof mijn ziel op een bedje ijsklontjes ligt te snurken. Anders dan in het voorbeeld van het zonnige karakter van Z is het brondomein in de beeldspraak van Ephimenco helemaal geen concreet, zintuiglijk waarneembaar object: het gaat om een complete, syntactisch correcte zin waarin ‘het onderwerp’ (‘ziel’) een bepaalde handeling verricht (het werkwoord: ’snurken’) op een wel zeer specifieke plaats (bijwoordelijke bepaling: ’op een bedje ijsklontjes’). Het brondomein is dus geen object maar veeleer aan te duiden als een situatie – maar dan één van een uitzonderlijk soort want zelf een metafoor! We constateerden immers in het voorgaande al dat deze, als situatie aan te duiden, metafoor verwijzingen bevat naar allerlei andere beelden.
Hamvraag
Dat gezegd zijnde is de hamvraag: als B bedoeld is om iets te zeggen over A wat kennelijk niet anders gezegd kan worden, wat is dan het resultaat? Krijgen wij als lezer van de column en van deze zin door de inzet van de metafoor inderdaad echt zicht op de verlegenheid van de schrijver om zijn beeld van de premier adequaat te verwoorden? En als het zo is dat dit zicht alleen verwoord kan worden in de termen die bij B horen, naar welke werkelijkheid verwijzen de woorden dan als het gaat om het gemoed van de columnist? Tja, hier raken we nu precies aan het spannende van het metaforengebruik. Want misschien stellen we met het vragen naar de in de metafoor onthulde werkelijkheid wel de verkeerde vraag. Metaforen openen geen nieuwe, analytisch te markeren werkelijkheid, ze hebben geen ontologische waarde. De metafoor doet iets anders. De metafoor opent een (ten overvloede: semantisch) veld van betekenissen dat niet is afgepaald maar juist ruimte biedt aan uitbreiding en invulling. De ground van de vergelijking bestaat niet uit een strak gedefinieerde term maar roept associatief reacties op die van persoon tot persoon kunnen verschillen. Het gebruik van de metafoor nodigt uit tot beweging in denken, tot creativiteit bij de lezer, tot het scheppen van nieuwe verbindingen tussen het bekende en het onbekende. De metafoor blijft zich hierbij bevinden op het niveau van de taal. Met andere woorden, de verwijzingen betreffen niet een zijnstoestand maar blijven figureren binnen een in taal gegoten complex van betekenissen. Dat is precies de bedoeling van de aanloop ‘alsof’.
Betekent dit dat de metafoor faalt om te zeggen wat onzegbaar is? Betekent dit dat B per definitie tekort schiet in het formuleren van wat met A niet gezegd kan worden? Betekent dit dat Ephimenco gelijk heeft met zijn oordeel dat de gebruikte metafoor niet alleen niet mooi is maar ook ‘niet goed loopt’? Niet per sé dus.
Waar het om gaat
Nogmaals, dit is het spannende van de metafoor: die laat zich niet opsluiten in een digitale keuze tussen ja en nee, tussen correct en niet-correct. Niet de logica regeert hier, maar het vermogen van de lezer van de column om zich empathisch te verplaatsen in de auteur ervan. Om met de columnist te ‘sympathiseren’, zoals de regerend denker des vaderlands, René ten Bos, in zijn boek Modes in management uit 2002 (in navolging van Jan Zwicky) al zo mooi formuleerde.
Of een metafoor geslaagd is of niet, lijkt me uiteindelijk een esthetische aangelegenheid met een eigen waarde, simpeler gezegd: een kwestie van smaak en die is er náást de semantische die ziet op het geheel van betekenissen dat door de metafoor wordt ontsloten en waarvan ik in het voorgaande mijn persoonlijke versie gaf. Daarbij kan tellen dat een metafoor weliswaar verwondering kan wekken, of de aandacht trekken, maar dat de metafoor de lezer niet met een kluitje in het riet stuurt en met een puzzel opzadelt.
Aristoteles wijst er in zijn Poëtica op dat het creëren van een metafoor geen eenvoudige zaak is en bovenal niet van anderen geleerd kan worden. Het is veeleer een teken van genialiteit. Wat je nodig hebt is de juiste intuïtie om overeenkomsten te zien tussen dingen die niet hetzelfde zijn. (2)
Laten we het erop houden dat zijn intuïtie Ephimenco op maandag 19 februari 2018 (ik ga ervan uit dat hij de column een dag voor de verschijning schreef) in de steek liet.
————–
(1) ‘Metaphor consists in giving the thing a name that belongs to something else; the transference being either from genus to species, or from species to genus, or from species to species, or on ground of analogy’ (vertaling Ingram Bywater)
(2) ‘But the greatest thing by far is to be a master of metaphor. It is the one thing that cannot be learnt from others; and it is also a sign of genius, since a good metaphor implies an intuitive perception of the similarity in dissimilars.’ (vertaling Ingram Bywater)
De ‘metafoor’ roept bij mij iets onmogelijks op.
Een ziel – dat wat hem ten diepste raakt- klein – daarom op een bedje.
IJsklontjes die verbranden (pak maar eens een handvol ijskontjes) zijn ziel normaliter.
En Toch wordt hij niet wakker, sterker, blijft snurken.
Hij kan er niet bij dat hij( Rutte) niet te pakken is of wakker wordt en hem als zand door de vingers laat glippen en in dit geval en daarom de on- metafoor.
Vriendelijke groet
Wilco Fidder.
Ps ik ben geen neerlandicus maar een simpele beedhouwer cq andragoloog.
Graag volg ik jouw promotie- perikelen
Wat een uitgebreid en mooie verhandeling Harm.
Zo goed te lezen en te begrijpen.
Chapeau!
groetjes