Kun je zicht hebben op je eigen vooroordelen? Is het zelfs mogelijk om je eigen stereotype reflexen zo snel herkennen dat je ze op den duur voor kunt zijn? Of kun je alleen leren om jezelf te corrigeren omdat een, met een vooroordeel geladen gedachte er al is voor je het weet? Inderdaad lijken bepaalde gedachten er al te zijn voor je door hebt dat het een vooroordeel is. Je hobbelt achter de feiten aan.
Psychologen en neurologen zullen er onderzoek naar gedaan hebben. Dat kan ik opzoeken en er kennis van nemen. Maar ik deed iets anders. Ik las een filosoof en werd zelf aan het denken gezet.
Voorstelrondje
Onlangs kwamen we weer bijeen in onze leesgroep ‘Boek en pizza’. Onze naam maakt al duidelijk wat we doen en wanneer we bij elkaar komen. Rond etenstijd dus, aan het eind van de middag; de pizza-keuzemogelijkheden zijn royaal.
De laatste keer waren er twee nieuwe gezichten en dus stelden we ons aan elkaar voor. Na afloop van de ronde merkte iemand op hoe opvallend het was dat iedereen begon met te vertellen ‘wat hij/zij deed’ – en het optreden als oppasopa werd dan niet als eerste genoemd. Een ander noemde als mogelijke verklaring dat voorstelrondjes zich vooral in de wereld van het beroep voordoen. Dat kan zo zijn, maar waarom is in Nederland het als eerste noemen van je werk het belangrijkste en is dat in andere landen, zo lijkt het, anders? Is het beeld dat we van onszelf hebben (en de waarde die we daar aan hechten) zo sterk gekoppeld aan ons beroep dat we vooral daaraan onze identiteit, of beter: het verhaal (het narratief) over onszelf, ontlenen?
Carrièrezelf
In een interessant essay uit 1999 (1) gaat de Amerikaanse filosofe Margaret Urban Walker in op de dominante manier waarop we in onze tijd kijken naar ons eigen leven: we zijn dat gaan zien als een carrière met een individueel en lineair verloop. Zowel vooruit als achteruit plaatsen we al onze activiteiten in het perspectief van een carrière en creëren we zo ons ‘carrièrezelf’ .
Volgens Walker is deze trend niet van vandaag of gisteren maar al ingezet in de zeventiende eeuw. Belangrijker dan dat is mijns inziens haar opmerking over de functie ervan: “het bijbrengen van ‘geïnternaliseerde zelfcontrole’, het vermogen zichzelf te regeren, een vereiste van de economische en politieke instituties van het moderne leven. Het is een beeld dat individuen herinnert aan hun verantwoordelijkheid het eigen leven volgens de normen van de maatschappij in te richten.’ En even verderop schrijft ze: ‘Het beeld van het fitte, energieke, productieve individu dat voor zichzelf een koers uitzet voor voortschrijdende vooruitgang binnen de begrenzingen van de regels en instituties van de samenleving en wiens geordende bestaan getuigenis aflegt van zijn zelfdiscipline en individuele inzet, is nog steeds een icoon van onze cultuur.’ En als icoon zit dit beeld diep in ons verankerd en speelt het een rol in de manier waarop we maatschappelijke verschijnselen zien en met elkaar bespreken en politieke oplossingen creëren.
Life review
Walker werkt dit in verschillende richtingen leven. Ze schrijft over de dienende rol die de vrouw lang vervulde om de carrière van de man mogelijk te maken en op de vragen die rijzen als vrouwen zich hiervan los willen maken. Ze gaat ook in op het gegeven dat vooraanstaande filosofen die schrijven over ethische onderwerpen, vaak vanuit dit beeld denken en redeneren. Zo noemt ze als voorbeeld het idee om aan het eind van je leven over een ‘life review’ te kunnen beschikken: een reservoir van herinneringen waaraan een centrale betekenis wordt onttrokken waardoor het leven zin heeft gehad. Walker is sceptisch over dit idee. Ze vindt dat deze ‘meedogenloze zelfdefiniëring en zelfcontrole’ te veel focust op de individuele verantwoordelijkheid. Daardoor gaat men voorbij ‘aan onze afhankelijkheid van en kwetsbaarheid voor elkaar’ waardoor ‘onze levensbepalende banden met en verantwoordelijkheden voor elkaar in de schaduw worden gesteld’.
Alternatief
Het perspectief van het carrière-zelf mag dan krachtig zijn en als een dominant frame in maatschappelijke debatten optreden, de feitelijke uitoefening ervan is niet voor iedereen weggelegd: er zijn grote groepen mensen die arm zijn of ziek of gehandicapt of wat dan ook en allesbepalende belemmeringen ondervinden om zich in te voegen in dit normatieve beeld. Of liever: om zich te persen in deze mal. Walker stelt een alternatief voor dat uitgaat van verbondenheid en dat onze relaties met anderen centraal stelt en het delen van collectieve ervaringen.
Druk
Als ik om me heen kijk, kan ik niet anders dan constateren dat het ideaal van het carrièrezelf inderdaad buitengewoon krachtig is. Ik denk aan de stress onder jongeren om een ‘rijk’ CV op te bouwen, de burn out die veel jongeren daardoor treft, ik denk aan de argumentatie van de vorige onderwijsminister om het leenstelsel voor studenten aan te passen (‘lenen is investeren in jezelf’ – jezelf dus als onderneming, dividend wordt later uitgekeerd), ik denk aan de ‘succesillusie’ (2) die niet alleen het denken over organisaties maar ook opvattingen over individuele mensen vastzet.
Ik herken ook in mezelf wat Walker noemt ten aanzien van ouderen: de externe druk om na je pensioen ‘actief’ en ‘productief’ te blijven – al houd ik mezelf graag voor dat ik alle dingen die ik doe, helemaal uit eigen, vrije keuze doe….
Walker heeft gelijk als ze zegt dat het beeld van het carrièrezelf ten grondslag ligt aan allerlei politieke keuzes die gemaakt worden. Het is een beeld dat dieper gaat en daardoor subtieler uitwerkt, dan dat van het veelbekritiseerde neo-liberale denken (dat er intussen wel een geschikt klimaat voor is).
Diskwalificeren
Dit brengt me terug bij het begin van dit blog: het herkennen van je vooroordelen – want dat is wat er gebeurt. Als een idee, of beter; een ideaal dominant wordt (en ‘iconisch’), betekent dat ook dat het normatief wordt in de zin van ‘zo hoort het (binnen de regels van de heersende economische en culturele opvattingen)’. Wat van de norm afwijkt wordt daarmee ‘ongewenst’ of sterker nog: ’fout’.
Ik herinner me situaties waarin ik mezelf betrapte op mijn vraagtekens bij mensen die hun hele leven onderwijzer blijven op dezelfde school, bij mensen die er geen enkele behoefte aan hebben om een sport hoger op de maatschappelijk lader te staan, en bij mensen met opvattingen die ik zelf als ‘ambitieloos’ kwalificeerde. Ik herinner me ook situaties waarin ik met een kritisch blik keek naar mensen waarvan ik vermoedde dat ze onze sociale voorzieningen comfortabeler vonden dan zelf de handen uit de mouwen te steken. En zo is er meer te noemen.
Conclusie en troost
Ja, de diepe verankering van het carrièrezelf zit ook in mijzelf, ik kan er niet omheen. Ik wist van het bestaan ervan, maar Walker heeft dit heel inzichtelijk voor me gemaakt. Ik begrijp niet alleen mezelf beter, maar zie ook de subtiele invloed ervan in het publieke debat over politieke kwesties.
Er is gelukkig een kleine troost: juist het actief blijven na mijn pensionering en het mezelf blijven ontwikkelen – en daarmee mezelf inpassen in het logische vervolg van ‘het leven als carrière’ – heeft me via lezing van het artikel van Walker tot dit inzicht gebracht. Het kan verkeren.
Noten
-
Margaret Urban Walker, ‘Uit het gelid: alternatieven voor het leven als carriere’, oorspronkelijk: ‘Getting out of line: alternatives to life as a career’. Nederlandse vertaling te vinden in Joep Dohmen en Jan Baars, De kunst van het ouder worden. De grote filosofen over ouderdom. Amsterdam: Ambo/Anthos 2016 (9e druk), pag. 384-397.
-
Ik verwijs graag naar de hilarische publicatie van Richard Engelfriet, De succesillusie. Hoe trainers, goeroes en consultants u dagelijks bedriegen en hoe u daar in zeven eenvoudige stappen vanaf komt. Zaltbommel: Uitgeverij Haystack 2017.