Beginnende adviseurs wordt altijd op het hart gedrukt dat ze vooral veel en goede vragen moeten stellen. In handboeken voor adviseurs komt dit altijd aan de orde. Als de belangrijkste fase daarvoor in een adviestraject noemt men dan de kennismakings- en intakefase. Maar ook in andere fasen blijft het belangrijk om door het stellen van vragen te checken of de afstemming op de opdrachtgever nog steeds in orde is. In dit blog wil ik uitvoeriger stilstaan bij de vraag wat er gebeurt als je een vraag stelt. Wanneer kan een vraag een ‘goede vraag’ genoemd worden? Bestaan er ook domme vragen? We vinden vaak van wel. Bij nader inzien blijkt dit ingewikkelder te zijn dan we denken.

Wat is een vraag?

Laat ik beginnen bij een echte startvraag: ‘wat is dat eigenlijk, een vraag?’ Deze vraag kunnen we vanuit verschillende invalshoeken beantwoorden. De misschien meest voor de hand liggende manier is om te kijken naar wat het woordenboek als omschrijving geeft. Toch zal ik daar niet mee beginnen; ik begin liever bij de Nederlandse  taalkunde, in het bijzonder bij de syntaxis (de zinsleer). Immers, aan de vorm van de zin, aan de volgorde van de woorden daarin, herkennen we in de regel een zin die een vraag uitdrukt, de vraagzin. 

In ons schriftelijk taalgebruik voorzien we een vraagzin van een speciaal leesteken (het vraagteken: ‘?’). Door deze visualisering attenderen we de lezer op het gegeven dat de zin die hij leest, een vraagzin is (1). Omdat er niets te horen valt als we lezen, maken we onze intentie dus duidelijk door iets te laten zien, een symbool. We hebben de laatste jaren veel meer visualiseringen toegevoegd aan onze (digitale) ‘schriftelijke’ taal; denk maar aan het gebruik van emoticons die bedoeld zijn om intenties en stemmingen te visualiseren. Dergelijke symbolen reguleren de leeservaring: ze sturen de reactie bij de lezer (en perken daarmee het aantal mogelijke interpretaties in.)

In gesproken taal herkennen we de vraagzin aan de verhoging van de toon aan het eind van de zin, met name in het laatste woord of de laatste lettergreep:

Ga je mee naar de markt?

Er is nog een kenmerk: de woordvolgorde is die van persoonsvorm – onderwerp (‘ga je mee naar de markt?’) in plaats van omgekeerd: 

Jij gaat mee naar de markt. 

De laatste voorbeeldzin kan op verschillende manieren worden opgevat, als constatering bijvoorbeeld of als opdracht (moeder tot kind) maar in geen geval als een vraag.

Dit wat de vorm van vraagzinnen betreft. We kunnen ook naar de betekenis, de semantiek van de vraagzin kijken. De samenstellers van de site vraagzin.nl  bespreken vier omschrijvingen van wat een vraag is:

Wikipedia (2016): Een vraag is een zin die bedoeld is om informatie in te winnen, een verzoek te uiten of tot denken aan te zetten.

Van Dale (2016): 1. Verzoek om een inlichting, een mening enz.: iem. een vraag stellen 2. Zaak die nog niet zeker is: het is de vraag of … het is onzeker of …

Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL, 2016):  Iets waarop een antwoord moet gegeven worden.

WikiWoordenboek (2016): 1. Een verzoek (om inlichting) 2. Probleem, kwestie, vraagstuk

Na een analyse van deze vier omschrijvingen komen de samenstellers tot een eigen omschrijving: 

Een vraag is een uiting waarin een verzoek wordt gedaan. Vaak zal dit gaan om het inwinnen van informatie maar het kan ook een verzoek zijn iets te doen meer dan enkel het geven van informatie.

Of nog meer samengevat:

Een verzoek – vaak maar niet altijd alleen – om informatie.

Door deze ruime omschrijving vallen zowel de zin ….

Kun je me de weersvoorspelling voor morgen geven?

…. als de zin….

Wil je de vuilniszak buiten de deur zetten?

…. onder een vragen zoals hier bedoeld. Elders op de site geven de samenstellers mooie opsommingen van soorten vragen (open, gesloten, suggestieve vragen etc.)  alsook vragen in allerlei rubrieken (sollicitatie, kennismaking, filosofische vragen, relatievragen en zo nog veel meer; de site vraagzin.nl is een bezoek meer dan waard). 

Voorlopige conclusie: we weten nu hoe een vraagzin wordt waargenomen (gelezen of gehoord) en wat er de bedoeling van is: informatie verkrijgen of meer (om een voorwerp of handeling vragen bijvoorbeeld) (2). Zo simpel lijkt het. 

Inderdaad, lijkt het, want zodra we verder gaan kijken dan deze vorm- en betekeniskenmerken is de eenduidigheid weg. 

Neem de zogenoemde retorische vraag – een bekende stijlfiguur uit de retorica (leer van de welsprekendheid) en poëtica (3). Een retorische vraag is een vraag waarop de steller niet echt een antwoord verwacht omdat het antwoord zo overduidelijk is dat hij overbodig is geworden. Het antwoord zit al in de vraag besloten. Als voorbeeld de zin:

Zijn we niet allemaal onder de indruk van de prestaties van Max Verstappen?

Qua vorm voldoet de zin aan alle vormkenmerken van een vraagzin (de syntactische structuur). Ook de betekenis van de vraag (de semantiek) is volstrekt helder. Op het vlak van het gebruik (de pragmatiek) is echter iets bijzonders aan de hand: het is een vraag waarop geen antwoord wordt verwacht. Als er al sprake is van een geïmpliceerd verzoek dan is dat een verzoek om bijval, adhesie. En ook die bijval is al geïmpliceerd tenzij de toegesprokene (de bevraagde) de moed heeft zich te verzetten.

Nog een voorbeeld waaruit blijkt dat de vorm niet allesbepalend is voor de betekenis (semantiek) met een afwijkend gebruik tot gevolg. Stel: persoon A komt de keuken binnen, ziet B daar bezig waarop A uitroept: 

Wat doe je nóu?

Door de klemtoon te verhogen en voluit op de laatste lettergreep te leggen betekent deze zin iets anders dan de zin:

Wat doe jíj nou?

Terwijl de laatste voorbeeldzin zowel verbazing als belangstelling uitdrukt, gaat het in de eerdere zin om schrik, of, erger, om ontzetting of verbijstering. Om dit verschil uit de gesproken taal blijkt in geschreven taal uit te drukken, voegen we er een uitroepteken aan toe:

Wat doe je nou?!

We kunnen ervan uitgaan dat A nu niet een uitgebreid verklarend antwoord van B verwacht, maar rekent op onmiddellijke stopzetting van de handeling die B op dat moment verricht. 

Taalhandelingen

Ik keer nog even terug naar de definitie die vraagzin.nl geeft van een vraag: 

Een vraag is een uiting waarin een verzoek wordt gedaan. Vaak zal dit gaan om het inwinnen van informatie maar het kan ook een verzoek zijn iets te doen meer dan enkel het geven van informatie.

De charme van deze definitie is dat daarmee de vier varianten waaruit die is ontstaan, zijn gereduceerd tot een overkoepelende omschrijving die de bedoeling van de vraagzin aangeeft: het inwinnen van informatie of het doen van iets. Deze definitie lijkt de vraag ‘wat is een vraag?’ te hebben opgelost, maar is dat ook zo? Voor mij nog niet. De definitie lijkt niet echt te voldoen aan de criteria van een goede definitie die zegt dat de term van het onderwerp niet herhaald mag worden in het predicaat (4). En zijn ‘vraag’ en ‘verzoek’ – immers niet synoniemen? Anders gezegd, is de definitie wel echt een definitie of is het een enigszins verhelderende herdefiniëring van de vraag ‘wat is een vraag?’ Volgens mij valt aan die conclusie niet te ontkomen. Blijft dus staan de vraag: wat is dat: een verzoek?

Om hier een antwoord op te geven wend ik me tot de een discipline binnen de filosofie die taalfilosofie wordt genoemd. In taalfilosofie wordt onderzocht of het mogelijk is om filosofische vragen te beantwoorden door onderzoek te doen naar de taal waarin deze vragen aan de orde worden gesteld (5). Met andere woorden, helpt taalanalyse bij het oplossen van filosofische problemen? Laten we eens kijken hoe dit uitpakt voor onze vraag: ‘wat is een vraag?’/‘wat is een verzoek?’

Als we een vraag stellen, dan doen we iets anders dan ‘de wereld beschrijven’. Iemand die iets vraagt heeft een heel andere intentie dan iemand die meedeelt dat de temperatuur buiten rond het vriespunt is. Dat laatste is goed te controleren, de uitspraak is waar of onwaar. De constatering is daarmee juist of niet juist. Dit is het type uitspraken dat lang in de filosofie, in het bijzonder in de logica, object van nader onderzoek was. Andere vormen van taal, andere taaluitingen, zoals iemand iets vragen of iemand iets beloven of iemand iets opdragen (bevelen) etc. vielen buiten deze analyse. 

Daarin komt in de tweede helft van de vorige eeuw verandering door vooral het werk van John Austin (How to do things with words) en John R. Searle (Speech acts) die onderzochten welke categorieën werkwoorden er bestaan naast de beschrijvende werkwoorden die tot dan altijd centraal stonden. Het gaat te ver om hier al te uitgebreid op hun theorieën in te gaan. Waar waar het om gaat is dat we heel veel werkwoorden gebruiken waarmee we niet alleen iets beschrijven (de werkelijkheid weergeven) maar ook iets doen (de werkelijkheid veranderen). 

Het meest aansprekende voorbeeld van de laatsten zijn wellicht de (door Searle aldus aangeduide) declaratieven (6). Door een declaratief werkwoord te gebruiken verandert de spreker op dat moment in de werkelijkheid. Pregnante voorbeelden: ‘XX, ik doop je in de naam van …’ , ‘hierbij ontsla ik je op staande voet’. Het uitspreken van het werkwoord en de handeling die erin benoemd wordt, vallen samen (7). Iets zeggen is iets doen. Dat geldt alleen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan, zoals het bevoegd zijn tot het doen van een dergelijke uitspraak. 

Gelet op de verschillende voorwaarden brengt Searle vraagzinnen niet onder bij de categorie van de declaratieven (waar werkelijkheid en taal samenvallen) maar bij de directieven, werkwoorden waartoe ook bevelen, uitnodigen, bepleiten en aanraden gerekend worden. Al deze werkwoorden zijn in essentie gericht op het sturen van gedrag: via de taal willen ze de werkelijkheid veranderen, aanzetten tot doen. En precies dit is wat een vraag/verzoek doet: aanzetten tot bepaald gedrag of tot een bepaalde handeling, zoals het verstrekken van informatie of tot het doen van iets. En voor Searle behoort het werkwoord ‘vragen’ tot de groep werkwoorden die we ‘verzoeken’ noemen en is een vraag dus een verzoek.

Wat is een domme vraag?

Bij een vraag stellen gaat het dus om het aanzetten tot bepaald gedrag leidend tot verkrijgen van informatie of tot het doen van iets. Een goede vraag is daarop gericht; daarover later meer. Eerst aandacht voor het verschijnsel ‘domme vraag’. 

Bekend is de uitspraak ‘Domme vragen bestaan niet, domme mensen wel’. Wikipedia schrijft deze tegeltjeswijsheid toe aan Herbert Garrison. Harrison mag dan beweren dat ze niet bestaan, toch wil ik het hebben over ‘domme vragen’ omdat hun bestaan wel degelijk regelmatig aan de orde komt in alledaagse conversaties en in de context van adviesrelaties. Schrijvers van handboeken voor adviseurs aarzelen niet te spreken over ‘domme vragen’ waarbij in de regel het tegengestelde bedoeld wordt (8). Dit is dan gelijk ook een indicatie voor de ervaring dat de vraag ‘wat is een domme vraag?’ bij enige nadere beschouwing verre van een domme vraag blijkt. En dit geldt óók als we eigenlijk bedoelen met domme vragen: domme mensen. Een eenvoudig en snel antwoord lijkt niet namelijk mogelijk. Integendeel, hij roept allerlei andere vragen op. Maar eerst het gemakkelijke antwoord.

De samenstellers van vraagzin.nl onderscheiden vier typen domme vragen:

1.De feitelijk onmogelijk te beantwoorden vraag, in de regel omdat er een vooronderstelling aan ten grondslag ligt die niet juist is. Denk aan vragen als:

In welke maand verliet Nederland in 2016 de Europese Unie?

Hoe heet de oudste zoon van Koning Willem-Alexander en Koningin Maxima? 

2. De verwarrende vraag: een extreem lange onzinvraag die niet te beantwoorden is.

3. De gast-denk-na-dat-zie-je-zelf-toch vraag, de vraag is er een van het type vragen-naar-de-bekende-weg, zoals:

Iemand toont bijvoorbeeld een eigen foto van boven de wolken waarop de ander vraagt: “Goh, heb je die in het vliegtuig gemaakt?” (nee gast, ik ben even het vliegtuig uitgestapt) 

4. De hé-sukkel-ik-heb-een-klusje-voor-je vraag. De site noemt voorbeelden die in bedrijven graag gebruikt worden, bedoeld als grap of om te pesten (de vraag heeft dan een sociale of juist een a-sociale functie). Voorbeelden:

Je vriend vragen naar de Karwei te gaan voor een houten vuurkorf.

Of vragen bougie-vonken te halen bij de lokale brommerzaak.

Een medewerker vragen om naar de Gamma te gaan voor nieuwe waterpasdruppels.

Tja, de voorbeelden spreken voor zich en de aanduiding ‘dom’ is nauw verbonden met ‘quasi serieus’. De voorbeeld domme vragen hebben vooral een functie die buiten de inhoud van de vraag ligt. Bij de voorbeeldzin onder 3 is dit een poging om een gesprek te starten (en de denkzin die tussen haken volgt, negeert precies deze intentie). Wanneer in handboeken voor adviseurs gesproken wordt over ‘domme’ vragen, dan gaat het toch om een ander type dan de vier hiervoor genoemde – reden voor De Vuijst om te spreken over ‘quasi-domme vragen’.

Laten we wat preciezer kijken en beginnen bij de vraag: op wie of wat slaat dat woordje ‘dom’? ’Dom’ is duidelijk een kwalificatie, in dit geval van ‘vraag’ en wel een kwalificatie die gegeven wordt op basis van een oordeel. Immers, iemand beoordeelt een vraag als ‘een domme vraag’. En dat roept twee vragen op: 

Als er inderdaad sprake is van een oordeel: om wiens oordeel gaat het dan? Hier dienen zich twee mogelijkheden aan: 

1a: Om het oordeel van degene die de vraag stelt. 

1b: Om het oordeel van degene aan wie de vraag gesteld wordt (9). 

Aan deze vraag (1) lijkt nog een andere vraag vooraf te gaan: heeft de kwalificatie betrekking op een van de personen die aan het gesprek deelnemen of heeft de kwalificatie betrekking op de vraag als zodanig? Immers, ‘dom’ is een bijvoeglijk naamwoord bij ‘vraag’ en de functie van bijvoeglijke naamwoorden is iets nader te vertellen over het zelfstandige naamwoord. Dus, als dit laatste het geval is, waar moeten we aan denken als we van een vraag in kwestie zeggen dat die ‘dom’ is? Op deze vraag ga ik verderop nader in.

Terug naar de vraag om wiens oordeel het gaat. Stel dat optie 1a het geval is: ‘dom’ heeft betrekking op degene die de vraag stelt, wat is dan het moment dat de vragensteller zelf tot het oordeel komt dat de vraag ‘dom’ is? Hier doen zich verschillende mogelijkheden voor.

1a1: Gebeurt dat vóór hij de vraag daadwerkelijk stelt? 

Heeft hij daarmee nadrukkelijk de intentie om een ‘domme’ vraag te stellen? En als dat zo is, waarom heeft hij die intentie dan? Vindt hij de vraag weliswaar zelf dom maar weet hij even geen betere vraag te stellen en wil hij toch het gesprek gaande houden? Gokt hij erop dat de vraag, die hij zelf weliswaar dom vindt door de ander niet dom gevonden wordt? Of is er iets anders, iets subtielers aan de hand? Is ‘dom’ wel echt ‘dom’ of wil ‘dom’ graag ‘dom’ overkomen terwijl het eigenlijk om een heel ‘slimme’ vraag gaat? Zegt het woord ‘dom’ vooral iets over de hoop bij de vragensteller op een zekere argeloosheid bij de bevraagde die zich daardoor laat verleiden tot het geven van nieuwe informatie? Soms vragen vragenstellers zelfs permissie om ‘een domme vraag’ te mogen stellen – een permissie die in de regel wel wordt verleend. Terwijl menig bevraagde juist door zo’n vraag om toestemming op zijn qui vive zou kunnen worden gebracht…. 

1a2: Gebeurt het op het moment dat de vragensteller de vraag stelt? 

Ik denk hier aan het moment dat hij tijdens het uitspreken van de vraag uit de lichaamstaal van de bevraagde een reactie afleest die hem tot de conclusie breng: ‘deze vraag moet ik dus niet stellen, want kijk hoe hij reageert: boos, afwijzend, getergd.…’  Het is goed mogelijk dat de vragensteller deze fysieke feedback heel snel verwerkt en terugkoppelt met de woorden: ‘ik geloof dat ik een domme vraag stel’ of ‘klopt het dat u vindt dat ik een domme vraag stel?’. Duidelijk is: in zo’n situatie is het belangrijk om er alles aan te doen om de relatie goed te houden.

1a3: Gebeurt het op het moment dat degene aan wie de vraag gesteld is, de vraag negeert en deze gebruikt als het startpunt voor een vervolg op zijn eerdere exposé of om een nieuw punt aan te snijden. De bevraagde heeft een eigen verhaal en laat zich niet van de wijs brengen; de vraag schiet daar finaal langs heen. De bevraagde heeft daar niet veel last van, merkt het misschien nauwelijks en gaat verder bij waar hij gebleven was. Misschien is de vragensteller toch tevreden met de reactie van de bevraagde en zal hij in het beste geval tot de conclusie komen dat hij met een kromme stok toch een rechte slag maakte. Het kan ook zijn dat de vragensteller het negeren van de vraag niet pikt en deze opnieuw stelt, in dezelfde of in andere bewoordingen. Is in dat geval sprake van een domme vraag? Het ijkt me niet. 

Duidelijk is dat de vragensteller om meerdere redenen een motief kan hebben om zelf tot de conclusie te komen dat een vraag ‘dom’ is. Dit brengt ons bij de mogelijk andere partij die tot het oordeel kan komen dat een vraag een domme vraag is, de bevraagde.

Vanuit het perspectief van de bevraagde dienen zich heel andere situaties aan waarin deze tot het oordeel kan komen dat de vragensteller een domme vraag stelt. Ik noem er een paar:

1b1: De bevraagde vindt dat de vragensteller naar de bekende weg vraagt.

Voor de bevraagde is duidelijk: de vragensteller weet dit toch allemaal al, waarom het dan nogmaals te vertellen (de bevraagde ervaart de vraag als een overbodige vraag). In de politiek is dit soort vragen aan de orde van de dag. De overweging bij de vragensteller om toch naar de bekende weg te vragen is niet gelegen in een behoefte aan informatie maar om het antwoord om politieke (bijvoorbeeld electorale) redenen nog een keer te horen.

1b2: De bevraagde vindt dat de vragensteller zich herhaalt en daarmee te kennen geeft dat hij niet goed geluisterd heeft.

1b3: De bevraagde vindt dat de vragensteller door zijn vraag blijk geeft van onkunde of onwetendheid op een gebied waarin hij zelf zeer ingevoerd is en stoort zich daaraan. 

Geeft de bevraagde desondanks antwoord dan erkent hij de informatieasymmetrie en werkt hij mee aan opheffing ervan. Weigert de bevraagde inhoudelijk te antwoorden dan blijft de informatieasymmetrie in stand ondanks de behoefte bij de vragensteller om deze juist te verkleinen of op te heffen.

Uit deze voorbeelden blijkt dat de aanduiding ‘domme’ in ‘domme vraag’ voor de bevraagde slaat op de vragensteller en niet op de vraag als zodanig. Men kan ook zeggen: een domme vraag ontstaat voor de bevraagde vooral door dom gedrag van de vragensteller. Het is een vraag die de vragensteller in verlegenheid brengt, althans, naar de mening van de bevraagde. Dit lijkt tegelijk een voor de hand liggende én een interessante conclusie. Voor de hand liggend, omdat vragensteller en bevraagde in de meeste situaties tot dezelfde conclusie komen: de vragensteller had de (domme) vraag beter niet kunnen stellen. Interessant, omdat bij het tegengestelde van een domme vraag, namelijk een goede vraag, het tegenovergestelde het geval is (10).

Staat nog open de vraag of een vraag zelf ook dom kan zijn. Ik denk dat de vier typen die vraagzin.nl geeft daar inderdaad ondervallen. 

Wat is een goede vraag?

We horen nooit zeggen: ‘goede vragen bestaan niet, er bestaan alleen goede mensen’ . We horen wel regelmatig de uitroep ‘goede vraag!’. Die komt dan in de regel uit de mond van iemand aan wie een goede vraag gesteld wordt (de bevraagde), nooit uit de mond van degene die hem stelt. En degene aan wie de goede vraag gesteld wordt, doet deze uitroep wanneer en omdat de vraag hem in verlegenheid brengt: er valt geen gemakkelijk antwoord te geven of helemaal geen antwoord. De kwalificatie ‘goed’ hangt daarmee op het eerste gezicht af van de mogelijkheid van beantwoording door de bevraagde en is daarmee de conclusie van het oordeel van de bevraagde.

En toch, het mag dan zo zijn dat het exclusief aan de bevraagde is om te concluderen dat een bepaalde vraag ‘een goede vraag’ is, dit oordeel hangt bij nader inzien toch echt af van factoren waarvoor niet alleen de bevraagde verantwoordelijk is. Daarom tot slot aandacht voor de kenmerken van ‘een goede vraag’.

Daarvoor keer ik terug naar de omschrijving van wat een vraag is in de Wikipedia…….

Wikipedia (2016): Een vraag is een zin die bedoeld is om informatie in te winnen, een verzoek te uiten of tot denken aan te zetten.

…… en reageer op het laatste gedeelte daarin: …. tot denken aan te zetten.

De samenstellers van vraagzin.nl beschouwen de zogenoemde denkvragen ook als een verzoek namelijk ‘het verzoek aan iemand om het verstand te gebruiken (omdat dit klaarblijkelijk wenselijk is).’ Daarmee mag voor hen de zaak zijn afgedaan, voor de adviseur begint het dan. Dit althans was de rode draad in het blog dat ik jaren geleden aan het stellen van een goede vraag wijdde. 

Teruglezend en constaterend dat de inhoud wat mij betreft nog steeds overeind staat, neem ik de vrijheid de tekst ervan hieronder opnieuw weer te geven: 

(…) kom ik tot de conclusie dat het antwoord op deze vraag vanuit drie perspectieven is te beantwoorden: vanuit het perspectief van degene die de vraag stelt, vanuit het perspectief van degene van wie het antwoord op de vraag verwacht wordt, en vanuit het perspectief van de vraag zelf. Jazeker, ook vanuit de vraag zelf.

De vraag

Een goede vraag reikt vér. Een goede vraag doet iets met de degene aan wie de vraag gesteld wordt, maar ook met de vragensteller zelf. Sterker nog: een goede vraag doet ook zelf iets: want een goede vraag deugt. En deugen verbind ik met: doen waartoe iets geschapen is. Zoals een schaar deugt als die goed knipt, en een stoel deugt als die goed zit. Enzovoorts. 

Een vraag die deugt is een vraag die oprecht nieuwsgierig is naar het antwoord passend bij de inhoud van de vraag. 

Een goede vraag is nooit op zoek naar een ander antwoord dan in haarzelf al besloten lag. 

Een vraag die deugt is een integere vraag, een vraag zonder dubbele bodem of een dubbele agenda, een vraag die niet veinst of een valstrik is. Daarom ‘klopt’ een vraag die deugt, in grammaticale zin, semantisch én psychologisch.

De steller

Een goede vraag zegt iets over de eigen oriëntatie van de vragensteller. Een goede vraag onthult. De steller geeft in de formulering van de vraag aan waar hij of zij in is geïnteresseerd, onzeker over is, over gerust gesteld wil worden, aarzelingen bij heeft, passie voor toont, of compassie mee heeft.

Een goede vraag is uitdrukking van betrokkenheid, van empathie, van commitment.

Een goede vraag toont ook iets van de deskundigheid van de steller die immers in de vraag tot uitdrukking brengt over het vermogen te beschikken om te scheiden tussen wat belangrijk is en wat er niet toe doet. 

Een goede vraag is daarmee uitdrukking van serieuze reflectie aan de kant van de steller: een goede vraag kan weliswaar spontaan opkomen maar passeert toch altijd, hoe snel ook, eerst de eigen kritische toets. 

Een goede vraag wordt altijd gesteld door iemand die weet wat hij of zij wil. Want als je weet wat je weten wilt en waarom, weet je wat je vragen moet.

De bevraagde

Een goede vraag nodigt degene aan wie ze gesteld wordt, uit, en wel … om te vertellen, om uit te leggen, om aan te tonen, om te bewijzen, om te overtuigen, om trots te zijn, om te weerleggen, om aarzeling te tonen, om onvermogen te bekennen, om te antwoorden dat er geen antwoord is.

Een goede vraag ‘dwingt’ tot nadenken over dingen die misschien helemaal niet in beeld waren en nu, door die specifieke vraag, opeens tot de werkelijkheid de bevraagde gaan horen. Als zodanig rekt een goede vraag het referentiekader van degene van wie een antwoord wordt verwacht per definitie op (11).

Een goede vraag verandert het persoonlijk perspectief van de bevraagde en noopt hem of haar tot herordening.

Een goede vraag trotseert routines en reflexen en stoort zich aan het verwachte. 

Een goede vraag neemt immers de bekende feiten niet langer voor lief maar zet de boel op scherp. 

Een goede vraag maakt onrustig, voelt ongemakkelijk. 

Een goede vraag beschiet als een voltreffer de veilig gewaande behuizing. 

Een goede vraag veroorzaakt een fundamentele aantasting van de bestaande ordeningen en hiërarchieën.

Een goede vraag is een daad van zinvol geweld.

Afsluiting

Ben ik in dit onderzoek nu verder gekomen dan toen ik in oktober 2011 dit laatste geciteerde blog schreef?  Ja en nee.

Ja, omdat ik de context van ‘een goede vraag’ heb kunnen verrijken met een analyse van wat een domme vraag is en meer in het algemeen: wat er gebeurt als je een vraag stelt.

Ja, omdat ik van de site vraagzin.nl heb geleerd dat je door goed op te letten welke vragen je wanneer kunt stellen, jezelf kunt bekwamen in het stellen van goede vragen. Goede vragen zullen altijd situatiegebonden (en daarmee ook inhouds- of materie- of kennisgebonden) blijven, en dat zij dan zo. Mijn constatering is dat ze niet met kennis samenvallen, maar daar boven uitstijgen.

Neen, omdat de vraag wat nu precies een verzoek is, me toch blijft intrigeren. Searle mag dan onderzocht hebben aan welke condities directieven (gedragsbeïnvloeders) dienen te voldoen om ‘geslaagd’ te zijn, ook dan blijft er een rest die ontsnapt aan de analyse (12). 

Neen, omdat ik niet alles wat over dit onderwerp is geschreven, heb gelezen, laat staan heb kunnen verwerken. Bovendien, ik merk dat ik vooral op engelstalige literatuur stuit. Ik wil ook nog verkennen of er interessante Duitse en Franse (vak-)literatuur te vinden is. 

Neen, omdat we ook vaak vragen stellen zonder dat we taal, zoals bedoeld in dit blog, gebruiken. Denk aan het stellen van een vraag door gebruik van lichaamstaal zoals het optrekken van een wenkbrauw of een korte, snelle knik van het hoofd naar boven. Met ander woorden, we gebruiken ook andere tekens en symbolen dan gesproken of geschreven taal om vragen te stellen.

Al met al blijft het een intrigerend onderwerp. Het zou zo maar kunnen dat ik er op een later moment opnieuw over ga bloggen.

Noten

(1) In dit blog is met ‘hij’ zowel ‘hij’ als ‘zij’ bedoeld.

(2) Voor de goede orde en om misverstaan te voorkomen: in dit blog gaat het niet over vragen van het type toets- of examenvragen of enquêtevragen.

(3) zie Lodewick, H.J.F.M. (1968), Literaire kunst. ’s-Hertogenbosch: Malmberg, pag. 103.

(4) Wikipedia: ‘Een goede definitie is niet circulair: zij bevat geen termen die synoniem zijn met het te omschrijven begrip. Zo mag “verwarming” niet worden gedefinieerd als iets dat verwarmt.’

(5) Een goed overzicht van de onderwerpen die in de taalfilosofie aan de orde komen en de stromingen binnen dit aandachtsgebied is te vinden in: Stokhof, Martin (2012), Taal en betekenis. Een inleiding in de taalfilosofie. Amsterdam: Boom.

(6) Deze declaratieven zijn vooral bekend geworden onder de naam ‘performatieven’, terwijl die laatste term een bredere strekking heeft en ook andere categorieën werkwoorden omvat.

(7) Voor de duidelijkheid: ik kan zeggen ‘ik fiets’ terwijl ik feitelijk wandel. Wat ik zeg en wat ik doe, vallen niet samen. Door het uitspreken van de zin ‘ik fiets’ ben ik niet feitelijk aan het fietsen. 

(8) Vuijst, Jan de (2014), Professioneel adviseren: begrip, empathie en beïnvloeden. Hilversum: Concept Uitgeefgroep, zie bijvoorbeeld pag 385 en 392. De Vuijst besteedt in zijn boek veel aandacht aan het stellen van goede vragen gerelateerd aan de fase waarin een adviestraject zich bevindt.

(9) De optie van een derde partij als observerende instantie laat ik hier buiten beschouwing.

(10) Ik laat hier terzijde dat ‘dom’ en ‘goed’ geen natuurlijke ‘tegenovers’ zijn en elk een eigen, ander tegenover hebben.

(11) Feltmann, Edu, Barbara Lubbers en anderen, (2000), Denkadviseren. Over de relaties tussen de taal, het denken en de problemen van mensen in organisaties. Amsterdam: Uitgeverij Mediawerf  2000 spreken hier over de kunst van het ‘ontstroeven’ van het denken van de bevraagde. Zie ook: Feltmann, Edu (2000(1)), ‘Poëtica: de vierde dimensie van adviseren’ (in) M&O 2000, 05.05. pag 113-129.

(12) Ik sta hierin niet alleen, zie het artikel van Sakakibara, E. (z.j.),  ‘Commands and Searle’s Directive Illocutionary Acts’ op: www.acrographia.net/notes/Commands%20and%20Searles%20Directive%20Illocutionary%20Acts.pdf. In dit artikel herleidt Sakakibara ‘verzoeken’ tot een lichte vorm van ‘bevelen’.

Eerdere afleveringen:

https://harmklifman.nl/2018/03/14/verborgen-filosofie-in-de-taal-van-de-adviseur-3-over-metaforen

https://harmklifman.nl/2017/12/01/verborgen-filosofie-in-de-taal-van-de-adviseur-2/

https://harmklifman.nl/2017/11/15/verborgen-filosofie-in-de-taal-van-de-adviseur-1

en verder:

https://harmklifman.nl/2018/11/07/tien-professionele-ervaringen-als-adviseur/

 

Share