Filosofie

Filosofen blinken in de regel uit in een strikt persoonlijke visie op wat filosofie is. Open een willekeurige inleiding in de filosofie en je krijgt het verhaal van de schrijver. Ik ken weinig academische disciplines waar de diversiteit, de onderlinge divergentie zo groot is als in de filosofie. En tegelijkertijd is er een opvallende overeenkomst tussen al die uiteenlopende visies: filosofen beginnen nooit bij een nulpunt maar geven zich rekenschap van het verleden en verstaan zich derhalve met de groten uit de traditie. ‘Staan op de schouders van de reuzen uit het verleden.’ Filosofen zijn altijd met hun voorgangers in discussie. En ook hierin wijkt filosofie af van andere academische disciplines waarin graag de groei van de wetenschap, de winst ten opzichte van het verleden, de overwinningen in de strijd tegen X worden gevierd en uitgevent. En ja, dat dit in de filosofie anders is dan in de medische wetenschap of in de natuurkunde, vloeit voort uit de vragen waar de filosofie zich mee bezig houdt, vragen die nooit van definitieve antwoorden worden voorzien maar existeren bij de gratie van hun aard en betrokkenheid op de grenzen van het denken, het kennen, het leven zelf.

Als er één voorganger is die mij in het bijzonder inspireert dan is dat Michel de Montaigne, auteur van De Essays, een schrijver en denker op de grens van oude en nieuwe tijd, een renaissancist bij uitstek. Hij deelt in de kenmerken van de moderniteit als het gaat om zijn openheid naar alles wat zich in zijn wereld voordoet. Hij start bij de concrete, vaak heel persoonlijke ervaring, ontleedt die als een moderne onderzoeker en tegelijkertijd lardeert hij zijn bevindingen met citaten en voorbeelden uit de klassieke tijd. Ik bewonder zijn enorme belezenheid en zijn openheid naar zowel het verleden als naar de actualiteit zoals die zich aan hem voordoet. 

Mijn interesse in de retorica van managementboeken is de onverwachte spin off van een andere interesse. Toen ik in augustus 2017 met pensioen ging, nam ik me voor een proefschrift te schrijven voor promotie in de filosofie over ‘verborgen filosofie in de taal van de adviseur’. Ik heb in mijn werkzame leven functies vervuld in verschillende organisaties gericht op de bestuurlijke kant van het Nederlandse onderwijs. De laatste 15 jaar was ik adviseur van directeuren, bestuurders en toezichthouders op het vlak van wat heet ‘governance’ (‘goed bestuur’). 

Advieswerk

Als adviseur van bestuurders, managers en toezichthouders ontdekte ik heel concreet in mijn werk wat het betekent als we van taal zeggen dat die ‘werkelijkheid constitueert’. Ik weet niet hoe dit bij u is, maar bij mij werkt het zo dat er een groot verschil is tussen iets leren en iets ervaren. Ik had in mijn adviestrajecten vaak de ervaring dat ik samen met een opdrachtgever in taal iets nieuws aan het bouwen was. Met taal, met andere woorden die klinken als synoniemen kon een andere kijk op de realiteit ontstaan. Maar ja, alle advieswerk blijft gebonden aan taal, is er in opgesloten. Ik gebruikte woorden als strategie, missie, visie, implementeren, evalueren etc en was me ten volle bewust van het gegeven dat de semantiek van deze begrippen niet samenvalt met de handelingen die erbij horen, noch met de ontologische betekenis ervan. Met andere woorden, er zit heel veel verborgen filosofie in de taal van de adviseur.  

Toen ik me meer in de taal van de adviseur ging verdiepen constateerde ik dat veel adviseurs niet alleen adviseren maar ook managementboeken schrijven. Ik heb hun motieven daarvoor niet onderzocht maar ik vermoed dat ze dit doen omdat ze het leuk vinden, omdat ze zich ermee in de markt profileren, omdat het goed staat als je een boektitel op je naam hebt staan, omdat je een idee hebt waarvan je hoopt dat een ander daar wat aan heeft. Er zijn veel adviseurs die populaire managementboeken schrijven, maar weinigen van hen bereiken de status van goeroe. Omgekeerd is het zo dat (zoals René ten Bos eens opmerkte) alle goeroes ook adviseur zijn.

Zo kwam ik in mijn onderzoek naar de verborgen filosofie in de taal van de adviseur terecht bij populair managementboeken. Al lezend daarin werd viel me het hoge retorische karakter ervan op. En als ik hier spreek van retorica dan bedoel ik de klassieke retorica van schrijvers als Aristoteles, Cicero en Quintilianus. Ik was bekend met de principes hiervan door mijn promotie-onderzoek in de linguïstiek uit 1983 toen ik me bezig hield met het trivium (grammatica, dialectica, retorica) in het Vroegnieuwnederlands (ca. 1550-1650).  Ik parkeerde mijn aanvankelijke onderzoek en richtte me op de retorica in populaire managementboeken. Ik las en analyseerde er circa 85 en trok conclusies.

Management

Gedurende een jaar of zeven was ik zelf manager. Ik leidde een afdeling van 12 adviseurs en volgde in het eerste jaar een stevige managementopleiding bij De Baak. Ik las daar allerlei managementliteratuur, kreeg ook persoonlijke adviezen en heb er erg veel van geleerd. Veel mensen beginnen aan een leidinggevende functie en gaan zich dan pas daarin scholen. Dat is nog niet zo gek want je kunt je persoonlijke ervaringen inbrengen als reflectiemateriaal. Zo leerde ik veel van de feedback (!) die ik kreeg op mijn relaas hoe ik een cultuurverandering (!) aan het leiden (!) was. Ook heb ik veel geleerd van de manier waarop je ‘afscheid’ van iemand neemt ‘zonder dossier’. 

Op dit moment herlees ik de driedelige serie Filosofie van de grammatica van Bernard Delfgaauw, toevallig ook als essay geschreven. Delfgaauw doet een uitspraak die kernachtig verwoordt wat ik in mijn onderzoek ook beoog:

‘Een wijsgerige antropologie zonder sociale filosofie is een abstractie speculatie, maar het omgekeerde is even waar: een sociale filosofie zonder wijsgerige antropologie begrijpt niet waarover zij het heeft.’ 

Als we iets over de mens, of in mijn geval: de manager of de adviseur, willen zeggen, dan moeten we ook kijken naar de sociale context waarin deze functioneert. Categorisch en zonder argumenten alle management afbranden (zoals heden ten dage populair) doet weinig recht aan de sociale omgeving waarin managers opereren en getuigt van vooringenomenheid. En omgekeerd, om iets van die omgeving te begrijpen moeten we oog hebben voor (noem het maar) de verlegenheden waarin ‘de manager’ zo vaak verkeert.

Boeken

Misschien verkeerde ik in een weinig representatieve omgeving maar in mijn ervaring zag ik veel leidinggevenden die er oprecht op uit waren om hun afdeling en hun collega’s ‘verder te brengen’ of, zoals dat in het jargon heet: ‘in hun kracht te zetten’. Ik ken de imponerende studie van Loek Schönbeck, Oneerbiedige wijsbegeerte van management en de Nederlandse versie van de dissertatie van René ten Bos, Modes is management en probeer, net als zij, te begrijpen wat er gebeurt als er leiding wordt gegeven. Trouwens, ook Tussen de regels van Mieke Moor biedt veel interessante gezichtspunten.

Kort en goed, volgens de oude traditie van de filosofie probeerde ik lange tijd ‘mijn oordeel op te schorten’ en stond ik, net als Michel de Montaigne, open voor wat ik aantrof. Op die manier heb ik in Cicero leest Covey het klassieke retorisch frame van populaire managementboeken in beeld gebracht. Dit is dus iets anders dan hen retoriek verwijten, om die pejoratieve aanduiding te gebruiken. Neemt niet weg dat ik vaak passages tegen kwam waarin ze een te grote broek aantrekken en de lezer=manager dingen beloven die ze niet waar kunnen maken.

Wat ik zelf een interessant leerpunt vond, is dat adviseurs en goeroes vaak verweten wordt dat hun adviezen zo weinig wetenschappelijk onderbouwd zijn. Filosofisch gesproken wordt hen een tekort aan waarheid verweten. Is dit verwijt terecht? Niet als we kijken naar hoe Aristoteles dit in beoordeelt.

Aristoteles maakt in zijn Retorica onderscheid tussen verschillende soorten van weten/kennis. Logische kennis wijkt af van retorische kennis die meer gemeen heeft met dialectische kennis. Daar waar mensen met elkaar in debat gaan (dialectica) of daar waar mensen in een politieke afweging een bepaalde keuze verdedigen of in een rechtszaak een belang verdedigen (retorica), hebben we te maken met zaken waarover op voorhand geen zekerheid is te geven. Aangelegenheden van dialectische of retorische aard overstijgen niet het niveau van de waarschijnlijkheid of de aanvaardbaarheid. 

En op dezelfde wijze hoeft het niet te verwonderen dat binnen het retorisch vertoog dit alleen de logos wordt ingezet maar ook gebruik gemaakt wordt van ethos en pathos. Ik vond het leerzaam en onthullend tegelijk om te zien hoe die drie strijdwapens van de redenaar hun neerslag hebben in populaire managementboeken.

Maar het meest intrigeert mij de vraag waarom onze tijd deze fascinatie voor management en boeken daarover kent. Enerzijds verfoeid, anderzijds onmisbaar verklaard en (over-)gewaardeerd. Dit is een cultuurfilosofische vraag die voldoet aan het criterium van filosofische vragen: de beantwoording ervan is altijd voorlopig. Zo beschouw is ook de antwoorden die ik in het slothoofdstuk van mijn boek hiervoor geef als ‘voorlopig’.

Share