Is alles wat je zegt, iedere tweet, iedere post op Facebook of Instagram, iedere e-mail bedoeld om te overtuigen? Al was het maar jezelf? Is alles retorica geworden? Een kort essay.
Retorica is allang niet meer het speeltje van een elitaire bovenlaag zoals het dat was in de klassieke tijd, in het oude Athene en oude Rome. Toen vormde het de toegang tot de macht. Wie het woord beheerste, kon klimmen op de maatschappelijke ladder. In onze tijd is retorica van iedereen en een krachtig wapen van hen die zich machteloos voelen.
Dat is ook de strekking van het boek De handen van Cicero. Retorische antwoorden op de retoriek van onze tijd verscheen – een mooie veelzijdige bundel van erkend deskundige schrijvers op velerlei gebied; het verscheen eind vorig jaar. Rode draad: anders dan in de klassieke tijd kan tegenwoordig iedereen wel een medium inzetten om te overtuigen. De samensteller van de bundel, filosoof Coen Simon, zegt het in de inleiding als volgt:

Het is in dit historisch moment dat we zelf het woord moeten voeren in de meest uiteenlopende situaties en rollen. En voor al deze rollen lijkt een specifiek redenaarsscript te zijn ontstaan. Niet alleen hebben de politicus, de wetenschapper, de jurist, de journalist allemaal hun eigen retorica ontwikkeld, maar ook de burger, de leek, het slachtoffer, de geïnterviewde, of zelfs de ouder in de klasse-appgroep hebben elk een eigen redenaarskunst ontwikkeld.
Het is waar, in onze moderne samenleving zijn de politieke tribune en de rechtszaal amper nog de concrete plaatsen van het retorisch vertoog. Beiden zijn gevirtualiseerd in digitale platforms, fora, pagina’s en groepen. Burgers creëren hun eigen politieke fora.
Politiek overtuigen is meer dan een meerderheid van 150 plus 50 volksvertegenwoordigers achter je zien te krijgen. Vandaar de toespraken van Den Uyl tijdens de oliecrisis en van Rutte in deze periode van het corona-virus. Juist in situaties die als een crisis worden aangeduid, richtten zij zich over hun vertegenwoordigers heen, rechtstreeks tot het volk.
De mate waarin door deze handelwijze vertrouwen wordt gekweekt in het voorgestelde beleid en de mate van bereidheid om de aanwijzingen ter beteugeling op de volgen lijken recht evenredig met de mate van onzekerheid die wordt opgeroepen door ‘de onzichtbare vijand’. Een mooi voorbeeld van effectieve inzet van retorische middelen. Wat is het geheim van deze retorische benadering? Waar gaat het om als we het hebben over retorica?
Twee invalshoeken
Social media leveren zo hun eigen contacten. Je appt, je chat, je twittert of mailt met mensen die je misschien nooit live zult ontmoeten en met wie het toch aardig babbelen is. Zo heb ik af en toe digitaal contact met VU-filosoof Emanuel Rutten. in een van tweets lees ik dat hij werkt aan een kleine retorica, gebaseerd op het werk van Aristoteles. Ah, dat wil ik volgen!
In die tweet stelt Rutten dat je op twee manieren kunt kijken naar retorica. Je kunt dat allereerst doen vanuit de taal. Jebelandt dan bij de definitie van retorica als de kunst van het welspreken, een mooi verhaal componeren, aangenaam om naar te luisteren. Je kunt ook kijken naar wat de spreker met zijn vertoog beoogt: hij wil overtuigen. In die invalshoek kom je uit bij retorica als overredingskunst. Maar, aldus Rutten in zijn tweet: het is geen kwestie van kiezen, ‘ze (dat wil zeggen: de retorica) is echter noodzakelijkerwijs steeds beide tegelijkertijd.’

Oké. Daar kan ik het wel me eens zijn. Aantrekkelijk taalgebruik en overtuigend taalgebruik versterken elkaar. Het een niet zonder het ander. Maar waarom ‘noodzakelijkerwijs’? Dat klinkt zo dwingend. Alsof het niet anders kan en dat lijkt ook zo bedoeld. Alsof er alleen dan sprake is van retorica. Klopt dat? In zijn tweet draagt Rutten geen argument aan. Laat ik eens het tegenovergestelde onderzoeken. Hoe ziet het eruit als die twee (welspreken en overtuigen) niet hand in hand gaan?
Ted-talks
Stel dat het jou als spreker alleen te doen is om welsprekendheid, om een mooie voordracht waar jouw gehoor ademloos naar luistert, dan heb je niet met retorica te maken zoals die in de klassieke tijd werd onderwezen. Die retorica leidde op tot functies in de politiek en de rechtspraak en was behulpzaam bij het maken van ceremoniële toespraken – de drie klassieke toepassingsgebieden van de retorica waarin het, zeker in de politiek en de rechtspraak, tot op het scherpst van de snede aankomt op overtuigen door welsprekendheid.
Wie het alleen te doen is om welsprekendheid in de zin van voordrachtskunst, is bezig met declamatie, de voordrachtskunst zoals die in mijn jeugd meesterlijk werd vertoond door Albert Vogel jr. (1924-1982), de vader van actrice Ellen Vogel. Zijn vader, Albert Vogel senior dus (1874-1933) die dezelfde kunst beoefende, was tevens auteur van het kloeke handboek Rhetorica (1931) dat als ondertitel heeft: Basis der welsprekendheid. Op de titelpagina omschrijft Vogel sr. zichzelf als ‘Algemeen voorzitter der Maatschappij tot bevordering van woordkunst’. Declameren doe je van gedichten, verhalen en beroemde redevoeringen.
Nu de andere positie. Als het jou als spreker alleen gaat om het overtuigen, dan loop je het risico dat je inhoudelijk misschien goed bezig bent, maar dat je gehoor toch bij je wegloopt omdat je hen niet raakt, hen verveelt. Wat dat betreft lopen we hier gelijk aan tegen een misverstand dat ook in onze tijd volop heerst: overtuigen doe je enkel en alleen op basis van goede argumenten. De klassieke auteurs, Aristoteles, Cicero, Quintilianus wisten wel beter, net als populistische leiders nu. Overtuigen doe je inderdaad door goede argumenten te geven (omschreven als logos) want je gehoor heeft feilloos door wanneer je uit je nek loopt te kletsen. Maar met logos alleen red je het niet. Ook emoties doen ertoe, emoties die je publiek ervaart bij jou als spreker (ethos) en emoties die jij met je verhaal bij je publiek oproept (pathos). ‘Breng de rechters maar aan het janken’, adviseerde de befaamde retoricaleraar uit de tweede eeuw n. Chr., Marcus Fabius Quintilianus in zijn De opleiding tot redenaar.

Nu ik toch met mogelijke misverstanden bezig ben: kenmerkend voor een klassiek retorisch vertoog is het eenrichtingsverkeer van de spreker en zijn publiek. Denk maar een Ted-talk of de colleges van de Universiteit van Nederland. Retorica is dus niet de kunst van het debat, het gesprek in twee richtingen – dat is het domein van de dialectica.
Dialectica en retorica hebben, zoals Aristoteles (vierde eeuw v. Chr.) al aangaf, veel met elkaar gemeen. Ze zijn beide argumentatief en persuasief gericht. Beide hebben betrekking op zaken die niet zeker zijn, hooguit waarschijnlijk of aannemelijk.
Overigens, eenrichtingsverkeer of tweerichtingsverkeer, beide veronderstellen aanwezigheid van aandacht, van ontvankelijkheid, van openstaan voor, van de bereidheid om te willen luisteren. In die zin is er ook in een strikt retorische situatie sprake van een zekere wederkerigheid. In veel vormen van debat is daar in de praktijk nauwelijks sprake van en komen debaters niet verder dan het herhalen van hun eigen stellingen. Om deze reden wordt de dialoog vaak opgevat als de correctie op dit tekort en het betere alternatief.
Wie onderzoek doet naar wat deugdelijke argumenten en redeneringen zijn in vertogen en debatten (logos) en het welspreken buiten beschouwing laat, begeeft zich op het terrein van de argumentatieleer zoals in de stroming van de Nouvelle Rhétorique van Chaim Perelman en de zijnen. En zo zijn er meer stromingen, zie het magistrale Handboek Argumentatietheorie van Frans H. Van Eemeren c.s.
Samenvattend: (klassieke) retorica is te typeren in de volgende trefwoorden: vertoog, overtuigen, welsprekendheid, eenrichtingsverkeer, onzekere situatie, waarschijnlijkheid.
Alleen welsprekend overtuigen?
Terug naar de tweet met Emanuel Rutten en de vraag of alles retorica is geworden. In mijn antwoord aan hem viel ik hem niet alleen bij, ik maakte ook melding van nog een derde dimensie van retorica, naast welsprekendheid en overtuigingskunst. Ik verwees naar een opmerking die de Franse filosoof Roland Barthes (1915-1980) maakte in zijn autobiografie Roland Barthes door Roland Barthes waarin hij zichzelf, intrigerend genoeg, presenteert als derde, als ‘hij’.
Het boek bestaat uit fragmenten, uit stukken tekst die associatief op elkaar volgen. Het is een procédé dat Barthes ook toepast in zijn boek Le plaisir du text, in het Nederlands vertaald als Het plezier van de tekst. Ook dit intrigerende werkje is opgebouwd uit losse fragmenten.

De opmerking van Barthes gaat als volgt:
Het fragment als illusie
Ik heb de illusie te veronderstellen dat ik door mijn vertoog stuk te breken niet langer een imaginair vertoog over mijzelf houd, dat ik het risico van transcendentie verminder; maar aangezien het fragment (de haiku, de spreuk, de gedachte, de dagboekaantekening) uiteindelijk een retorisch genre is en de retorica die bedding van de taal is die zich het best voor interpretatie leent, keer ik, terwijl ik in de veronderstelling verkeer dat ik mezelf verstrooi, enkel braafjes terug naar het bed van het imaginaire.
Teksten van Barthes gaan in een soort taal die ik altijd twee- of driemaal moet lezen om te pakken waar het om gaat. Dat komt omdat Barthes graag woorden gebruikt in een context van semantische verglijding, in een net even andere betekenis dan gebruikelijk. Hij zet je steeds op een ander been. Zo ook in dit citaat. Wat bedoel je als je zegt ’jezelf te verstrooien’ in een autobiografische boek vol fragmenten? ‘Verstrooien’ doet mij denken aan wat er gebeurt met de as van een gecremeerde. Dat doet die gecremeerde natuurlijk niet zelf … ‘Lekker bezig, Barthes’ denk ik dan. Het is een interessante meebetekenis die allerlei associaties oproept.
Interessant is ook dat hij de autobiografie aanduidt als een ‘vertoog over zichzelf’ – alsof hij anderen wil overtuigen, want dat is toch het kenmerk van een vertoog. Legt Barthes in de keuze van dit woord de/een verborgen bedoeling van ‘het genre autobiografie’ bloot? De lezer overtuigen over jouw leven, of beter: over wat jij van jezelf kwijt wilt aan de lezer als jouw persoonlijke waarheid of als rechtvaardiging van jouw leven tot dan? De autobiografie als oratio pro domo?
Zijn haiku, spreuk en dagboekaantekening ook retorica?
Waar het me in dit citaat vooral om te doen is, is dat Barthes hier wijst op tekstgenres, of beter: tekstsoorten die hij benoemt als retorische genres: de haiku (per definitie streng gedisciplineerd in 5, 7 en nog eens 5 lettergrepen), de spreuk, maar ook de dagboekaantekening waarvoor ik in elk geval geen voorschriften ken.
Dit lijstje van tekstsoorten lijkt zo willekeurig dat gemakkelijk ook aan andere varianten gedacht zou kunnen worden zoals aan blogs, ingezonden brieven in de krant, columns in kranten, redactionele hoofdcommentaren, de ik-jes in NRC en het onlangs gestopte Kort Verslag van Wim Boevink in dagblad Trouw, aan boodschappenlijstjes of aan artikelen in Filosofiemagazine.
Barthes voegt er aan toe dat als je vanuit de retorica naar de taal kijkt, je het beste doorkrijgt waar het in de verschillende genres om te doen is.
Dit roept vragen op. Ik noem er een paar. Allereerst die van de kijkrichting. Ik zie er twee. Leidt de retorische benadering tot het onderscheiden van genres? Of is het omgekeerd en zijn genres alleen te begrijpen vanuit hun eigen specifieke retorische eigenschappen? Als het resultaat van de retorische benadering leidt tot het onderscheiden van genres (dit is beslist een haiku, dat is typisch een spreuk), op basis van welke autoriteit doet de retorica dat dan? Veronderstelt dat niet al de aanwezigheid van criteria die tot onderscheid leiden? En als die criteria er al zijn, van welke aard zijn die dan? Als we redeneren vanuit de beide dimensies van retorica, die van de taal en die van het overtuigen, hoe kan de toepassing van retorica dan leiden tot de genoemde genres? Waarom kiest Barthes hier voor de retorica en niet, in navolging van Aristoteles en anderen, voor de poëtica – de discipline die van oudsher de kenmerken van literaire genres onderscheidt? Trouwens, die dagboekaantekening waar Barthes het over heeft: waar is die voor bedoeld? Om jezelf in je eigen dagboek te overtuigen?

Barthes geeft hoog op over het retorische karakter van taal, van elke taal. Hij ziet de missie van de taalwetenschap zelfs liggen in het traceren hiervan als de ultieme functie van taal. Ik geef een citaat uit Het plezier van de tekst, dat ik gebruikte als motto voor Cicero leest Covey:
Men zou zich eens een nieuwe taalwetenschap moeten voorstellen; zij zou niet meer de oorspong van de woorden of etymologie bestuderen, zelfs niet hun verbreiding of lexicologie, maar hun voortschrijdende stolling, hun verdikking in de loop van de historische rede; die wetenschap zou ongetwijfeld subversief zijn, doordat zij heel wat meer zou tonen dan de historische oorsprong van de waarheid, namelijk haar retorische, talige karakter.
Barthes verwacht nogal wat van zo’n taalwetenschap! Maar drijft hij hier niet weg van waar het in de retorica om te doen is: een spreker die een gehoor wil overtuigen? Of is voor Barthes elk gebruik van taal per definitie persuasief bedoeld? Ook de tweet? De Facebook post?
Retorica stond nooit stil
Ik wees er hier boven al op: in de klassieke tijd waren er drie genres (retorische) vertogen: het juridische vertoog, waarmee je rechters wilde overtuigen, het politieke vertoog, waarmee je in de politieke arena zocht naar meerderheden, en het gelegenheidsverhaal, bijvoorbeeld een grafrede of een rede na een behaalde overwinning in een veldslag.
In de eeuwen die volgden, werden vanuit de klassieke retorica nieuwe typen vertogen ontwikkeld. Of beter gezegd: werden de regels uit de klassieke retorica bewerkt voor nieuwe doeleinden. Zo ontstonden er in de Middeleeuwen retorica’s specifiek voor het schrijven en uitspreken van preken. Retorica als preekkunst dus. Zo evolueerde retorica mee met de maatschappelijke omstandigheden.
Retorica leverancier van formats?
Als je niet vanuit de klassieke retorica maar op een andere manier kijkt naar varianten van taalgebruik die bedoeld zijn om te overtuigen, dan denk ik onmiddellijk aan reclametaal, maar er zijn ook andere associaties. De wil tot overtuigen is ook onderliggend aan genres als de documentaire, de soap, de reality-soap en het journaal. Vergeet ook al die aanbiedingen in je spambox niet die je verleiden tot het kopen van Bitcoins of meedoen aan prijzenfestivals. Al deze varianten van taalgebruik zijn niet spontaan maar streng gescript en herleid tot formats. Dat geldt ook voor de social media: Twitter, Facebook, LinkedIn. Trouwens, veel artikelen in kranten, tijdschriften en (vooral!) digitale nieuwsbrieven verlopen langs een en hetzelfde stramien dat we gemakkelijk kunnen herkennen aan de titels.
Neem Filosofiemagazine (eerste kwartaal 2020)
Januari:
- Mogen webwinkels onzin verkopen?
- Wat tragedies ons leren
Februari:
- Moet klikken kunnen?
- Komt het nog goed tussen ons en de natuur?
- Hou op met geld verspillen aan het klimaat
- Afrikaanse filosofie? Die bestaat niet.
Maart:
- Is compensatie voor slavernij nodig?
Eenzelfde soort titels lees ik ook in digitale nieuwsbrieven van bijvoorbeeld Runnersworld en Gezondheidsnet. Wat er na de titel volgt, is al evenzeer in een format gegoten, een repeterende formule, een standaardopmaak met vaste formuleringen als: ‘we zijn vergeten dat’, ‘we moeten weer leren omgaan met’.
Ook dit blog past in dit rijtje. Tenminste, ik doe mijn best om een aantal schrijfadviezen in praktijk te brengen. Onlangs volgde ik bij de Schrijfvis Academie van Dennis Rijnvis een korte online training ‘Topartikel schrijven’ – een heel nuttige cursus met aansprekende voorbeelden. Niets mis mee. Evengoed is het wel een (standaard-)recept dat je krijgt aangereikt verpakt in de belofte van een topartikel.
Retorisch gebruik van taal zien we in onze dagen ook in beschouwingen over het beleid ten aanzien van het corona-virus. De metaforen die worden gebruikt in het kamp van de complotdenkers liegen er niet om. Er wordt flink geframed.
Wat ik maar wil zeggen is dat er tegenwoordig een grote diversiteit bestaat aan mogelijkheden om via eenrichtingsverkeer de lezer/toehoorder te overtuigen van een mening en dat er binnen die diversiteit sprake is van allerlei tekstgenres en vaste formats (om het pleonastisch te zeggen). Retorica is van iedereen, zo lijkt het. Maar is het dan nog wel retorica?
Meebewegen retorica
Dat de klassieke retorica niet altijd dekkend is voor allerlei nieuwe vormen van taalgebruik gericht op overtuigen, werd me extra duidelijk in mijn onderzoek naar patronen in populaire managementboeken. In Cicero leest Covey heb ik naast klassieke ook moderne retorische kunstgrepen verzameld en gerubriceerd. Op dit moment concentreert mijn vervolgonderzoek zich op de rol van specifieke woorden en sleutelbegrippen in de taal van de adviseur en de manager die ik analyseer vanuit retorische optiek, dus vanuit de bedoeling te overtuigen.

Roland Barthes en de schrijvers van De handen van Cicero wijzen op de veelheid aan talige beïnvloedingsmogelijkheden en daarmee van eigentijdse ‘retoriek’. Je zou kunnen zeggen dat het begrip retorica semantisch flexibel is en open staat voor toepassingen die afgeleid zijn van de oorspronkelijke connotatie om zich daar vervolgens van te verwijderen.
De gedachte dat je aan de hand van retorica kijkt naar tekstgenres die bedoeld zijn te overtuigen en probeert de verschillen daartussen te beschrijven, zoals Barthes lijkt te suggereren, spreekt me aan. Het houdt de retorica actueel. Het laat dit vak meegroeien met de maatschappelijke ontwikkeling en de manieren waarop we die in de wetenschap en in de betere journalistiek analyseren. Maar tot hoe ver gaat dat en waar houdt het op? Is er een grens?
In de klassieke retorica is er inderdaad wel degelijk een grens: een die zelfs voorafgaat aan het welsprekende overtuigen, als een randvoorwaarde. Die grens ligt bij de zaak zelf die aan de orde is. Die is namelijk ongewis en elke uitsprak hierover, hoe persuasief ook, overstijgt niet de grens van het waarschijnlijke.
Corona-virus: een retorische situatie
Het is precies dit kenmerk die de situatie waarin we ons in deze tijd van het corona-virus bevinden, maakt tot een retorische situatie bij uitstek, echt eentje volgens het boekje. (zie dit blog voor een retorische analyse van het optreden van premier Rutte).
Hoe het virus zich ontwikkelt, weet niemand. En of de getroffen maatregelen de schadelijke invloeden beteugelen weten we ook pas definitief achteraf. Het is de verdienste van premier Rutte dat hij deze situatie ook lijkt te onderkennen als een retorische situatie waarin retorische kunstgrepen nodig zijn om ‘het volk’ te doen vertrouwen in het beleid.
Charme
Is alles retorica geworden? Het is maar hoe je er naar kijkt. Blijf je met de klassieke bril op kijken, dan bepaalt de aard van de kwestie of er sprake is van een retorische situatie. Leg je dit klassieke criterium naast je neer, dan opent zich een wereld van tekstgenres, formats en scripts.
Ik kies er voor om beide benaderingen niet tegen elkaar uit te spelen. Beide hebben hun charme.