In juli van dit jaar sloot ik mijn loopbaan af als adviseur in het onderwijs. Ik ben nu met pensioen maar zit niet stil, integendeel.  In een van de vorige blogs gaf ik al een inkijkje in mijn ‘programma’ voor de komende tijd. Inmiddels is een en ander daarvan verstreken. Een overgangsperiode van drie maanden (aug/okt) gevuld met reizen en andere activiteiten, ligt achter me. Deze periode van ‘leven in de tussentijd’ werd in de overgang van oktober naar november afgesloten met een weekendje Dublin waar ik mijn 32ste marathon liep. Vorige week had ik mijn eerste week in het nieuwe regime van regelmatige studie en concentratie op een mogelijk onderzoeksobject voor een dissertatie in de filosofie.

Mijn beeld hierbij is het volgende. Ik wil tot diep in het voorjaar van 2018 voor mezelf aan de studie en wel met twee doeleinden: mezelf goed inlezen in allerlei relevante literatuur en schrijven van een concrete (concept) onderzoeksopdracht. Met dat laatste wil ik in het voorjaar 2018 op zoek naar een promotor die bereid is me te begeleiden.

Ik realiseer me goed dat er allerlei spannende kanten zitten aan deze aanpak: want wat valt allemaal niet onder ‘relevante literatuur’? Verlies ik mezelf in de mer à boire van literatuur die potentieel relevant en in elk geval interessant is? Lukt het me om een probleemstelling te formuleren die filosofisch van betekenis is en die zich leent voor een welomschreven promotie-opdracht? Lukt het me om een hoogleraar te vinden die zijn zegen wil geven over mijn voorstel of moet ik mijn ideeën daarvoor eerst aanpassen? En als dit laatste het geval is, kan ik me daar dan mee verbinden? Lukt het me überhaupt om de discipline op te brengen om serieus en consequent studieus aan de slag te gaan?

Op dit moment dienen zich nogal wat mogelijkheden aan die zich m.i. allemaal lenen voor een filosofische doordenking van vooronderstellingen en van de filosofische vragen die in de door de adviseur gebezigde taal besloten liggen.

In het advieswerk dat ik uitvoerde ging het altijd om dingen die er nog niet waren. Immers, opdrachtgevers schakelen een extern adviseur in ter compensatie van een gemis in eigen gelederen (in de organisatie of in zichzelf). Dat gemis kan betrekking hebben op heel triviale zaken als tijd en mankracht maar het kan ook en vooral gaan om inhoudelijke expertise of ervaring in het begeleiden van veranderprocessen. De opdrachtgever neemt om enigerlei reden geen genoegen met het bestaande en heeft behoefte aan verandering daarvan. De extern adviseur wordt geacht geoefend te taal van veranderingzijn in verandermanagement en doorkneed te zijn in de taal en techniek van veranderprocessen. ‘De taal van verandering’. Rombout van den Nieuwenhof is er eerder op gepromoveerd in een prachtige en doorwrochte studie. Tegelijkertijd constateerde ik bij lezing ervan dat hij onvoldoende oog voor de filosofische aspecten van de taal waarin veranderaars de verandering structuur geven.

In het advieswerk dat ik deed in de sector onderwijs, ging het vaak om het creëren van een nieuwe toekomst voor een school of scholengroep. Denk aan schoolplannen en (vaker) strategische beleidsplannen op stichtingsniveau (scholengroep). In ons advieswerk schilderen we dan een traject van a naar b, van ‘wat is’ naar ‘wat we met elkaar willen’ binnen de grenzen van ‘het mogelijke’ en met inbegrip van ‘het noodzakelijke’, waaronder ‘het wettelijk verplichte’. Het gaat in zo’n situatie steeds om twee werelden, die van ‘het nu’ en die van ‘het dan’. Eerste zorg is het eens te zijn over een gedeelde visie op de wereld van ‘het nu’. En wat is er voor nodig om vast te kunnen stellen dat er sprake is van een gedeelde visie? En is de constatering daarvan tevens de garantie van de aanwezigheid ervan? Ik kan het nauwelijks geloven en toch leven we ermee een van de vele ficties die samenleven mogelijk maken. De wereld van ‘het dan’ is er een die vooralsnog (en ook daarna) alleen bestaat in taal: in woorden verpakte beelden van een gewenste realiteit waarvan we hopen dat we daar hetzelfde beeld bij hebben. Zo noemen we dat, al is de aanduiding ‘ergens een beeld bij hebben’ behoorlijk fragiel.

Om die twee werelden van ‘het nu’ en ‘het dan’ goed te contrasteren gebruiken adviseurs hulpmiddelen zoals scenario’s, metaforen, opposities en kwadranten. Interessant is om te reflecteren op de vraag wat de status is van dat soort ‘hulpmiddelen’.

Over hulpmiddelen gesproken – ik zette het woord al even tussen aanhalingstekens – taal is het instrument van de adviseur bij uitstek en zo kijken we er ook altijd naar. Een goede adviseur is altijd ook en allereerst een taalvaardige adviseur. De Nederlandse filosoof Cornelis van Peursen zei in een van zijn colleges: helder schrijven is uitdrukking van helder denken. Is het omgekeerde ook waar: is niet helder geschreven tekst uitdrukking van onhelder, onaf denkwerk? Dit terzijde.

Is de taal van de adviseur echt een instrument zoals de hamer dat is in de hand van de timmerman of de boor in het hand van de tandarts? Ik denk van niet. De taal van de adviseur  is meer dan een verlengstuk van de vakman of vakvrouw: taal is de drager van de betekenis die uiteindelijk wordt gecreëerd. Dat roept allerlei vragen op: welke werkelijkheid (‘het dan’) wordt er in de taal van de adviseur tot aanzijn gebracht? Of moeten we spreken van een werkelijkheid die ontsloten wordt? Als dat om een nieuwe werkelijkheid (feitelijke stand van zaken) gaat, die wordt beoogd en nog niet is gerealiseerd,  wat is dan de ontologische status van die in woorden uitgedrukte werkelijkheid? Is die 399px-Aristotle_Altemps_Inv8575er al, zij het alleen in taal? Of wordt die werkelijkheid van ‘het dan’ gerealiseerd in de mate dat de betrokken actoren die aanwezig doen zijn in concrete praktijken in hun handelen? Mogelijk biedt de oorzakenleer van Aristoteles hier interessante perspectieven voor duiding….

Hoe dit zij, er is in de taal van de adviseur heel wat verborgen filosofie aanwezig. Een aanpalende vraag is of de adviseur zich hiermee in een unieke positie bevindt. Is hij of zij de enige die actief bemiddelt tussen de wereld van het nu en die van het dan? Het lijkt me niet. Ook in andere beroepen gebeurt dat en ook de politicus doet niet anders. Daarom sluit ik niet uit dat mijn directe aanleiding (mijn achtergrond als adviseur) om te kiezen voor de verborgen filosofie in de taal van de adviseur wel eens een verbreding zou kunnen krijgen. we gaan het merken.

Er staan naast de al genoemde nog andere onderzoeksweggetjes (‘onderzoek als landschap’) open voor eerste verkennende activiteiten. Ik noem er een paar. Is wat de adviseur en zijn opdrachtgever gezamenlijk willen bereiken te verbinden met de notie van het verlangen en/of met die van de wil? Die twee (wil en verlangen) vallen niet samen maar beide zijn wel relevant als drijvende kracht achter verandering als zodanig….. En nu het toch gaat om twee werelden, die van ‘het nu’ en die van ‘het dan, is er dan ergens in het werk van de adviseur in opdracht niet ook een verwijzing aanwezig naar een utopie, naar het ideale leven, of, bescheidener geformuleerd’, naar de notie van het goede leven?

Kortom, er zijn nogal wat mogelijkheden en interessante vragen die nu al opdoemen. Omdat taal in mijn verwachte/beoogde onderzoeksopzet een belangrijke plaats zal innemen,  ben ik vorige week begonnen met intensieve lezing van een boekje van Jos Defoort, Het woekerende schrift over Derrida-by-Pablo-SeccaDerrida, met name over diens filosofie van  het schrift. De keuze voor dit boekje kan op het eerste gezicht vreemd klinken, maar dat is dan een misverstand. Defoort gaat uitvoerig in op een onderwerpen van algemenere aard die de afgelopen decennia veel aandacht hebben gekregen. Ik noem de kritiek op de klassieke tekentheorie, de belangstelling voor de kracht van taal, met name in het werk van John Austin en John Searle, in het bijzonder over het al dan niet vermeende bijzondere karakter van performatieven (werkwoorden die een werking voltrekken in plaats van iets beschrijven).zevende Derrida en Searle gingen uitvoerig met elkaar in debat. Laurent Binet geeft daar in zijn roman De zevende functie van taal een prachtige uitwerking aan! Daar wil ik nu nog het fijne van gaan weten.

Voor mij is het boekje van Defoort een veel uitdagender introductie in contemporaine taalfilosofie dan het boekje van René van Woudenberg dat ik eerder dit jaar las, Filosofie van taal en tekst, en dat me eerder bevestigde in het (in mijn beleving) steriele karakter van de Angelsaksische taalfilosofie dan dat het me uitdaagde om er de verdienste van te onderschrijven. Wat dat betreft vond ik lezing van Lakoff en Johnson’s boek over de kracht van metaforen (Metaphors we live by) weer wèl betekenisvol. En zo gaan we nog even door….

Het is mijn voornemen om via blogs met als titel Verborgen filosofie in de taal van de adviseur verslag te blijven doen van mijn leeservaringen. Ook ben ik van plan om mooie zinnetjes die ik lees via het twitteraccount @filosofie_in_taal  te verspreiden.

Leessuggesties of andere reacties zijn welkom!

Share