Een paar jaar geleden liep ik regelmatig marathons, vaak meerdere per jaar. In die tijd speelde ik met de gedachte om een boek te schrijven over ‘filosofie en lange afstand lopen’. In dat boek wilde ik begrippen en ervaringen uit het ene domein gebruiken om het andere domein te verhelderen. Ik dacht aan filosofische begrippen(-paren) als tijd/duur en lichaam/geest en aan praktische deugden als doorzettingsvermogen en moed. En wat het lopen betreft dacht ik aan uithoudingsvermogen, lichamelijke verzorging (tot in de details: zoals tijdig nagels knippen), mentale voorbereiding, geritualiseerde handelingen en zo meer. En er zijn mooie, verbindende begrippen als discipline en training (dit laatste woord komt regelmatig voor in het werk van René Gude). Het is er (nog?) niet van gekomen. Er is wel een mooie vervanger verschenen: Filosoferen over beweging en sport van de jonge filosoof Damon Young.
Damon Young’s benadering van sport en filosofie sluit goed aan bij mijn voornemen. Hij volgt niet de gebruikelijke filosofische route van een actueel thema kiezen en omschrijven, dit thema verdiepen vanuit het werk van een of meerdere filosofen (filosofen staan graag – en terecht – op de schouders van de reuzen uit het verleden), gevolgd door een eigen herdefiniëring van het gekozen thema of discussie over het resultaat van het onderzoek. Young gaat anders te werk: hij vertrekt uit concrete ervaringen als beoefenaar van allerlei sporten: als hardloper, als gelegenheidsbokser, als tennisser, als zwemmer… Vanuit die ervaringen komt hij op thema’s als trots, offers, schoonheid, nederigheid, pijn en zo nog een paar die hij elk aanvliegt vanuit één sport. Voor hij daar aan begint, ruimt hij een hardnekkig misverstand in de filosofie en in het dagelijks leven op: dat geest en lichaam twee gescheiden werelden zijn. En het is al helemaal niet zo dat lichamelijk goed ontwikkelde, sportieve mensen dom zijn en dat intellectuelen sportieve losers zijn. Een dergelijke tegenstelling verhult dat lichaam en geest elkaar hard nodig hebben, in wederzijdse richting. We zijn niet een geest die is opgesloten in een ons vreemd lichaam, we zijn beiden, ten voeten uit.
Young verhaalt uitvoerig de bewondering van de Grieken voor alles wat met het lichaam te maken heeft en de grote waardering voor de verzorging ervan door de beoefening van allerlei sporten, maar óók om de vormende waarde ervan voor een deugdzaam leven. Young concludeert: ‘Dat is de Griekse les: de sportschool levert meer op dan een strak lichaam – we ontwikkelen ook een beter gedefinieerde versie van onszelf. En dat is een levenslang project, niet een zomergril.’(pag. 29)
Lichaam en geest: ze werken op elkaar in. Young voert Charles Darwin (1809-1882) op als een mooi voorbeeld. Darwin maakte tot op hoge leeftijd bij ‘weer of geen weer’ wandeltochten (‘ergens tussen hobby en obsessie in’) en volgde dan steeds dezelfde route. Juist dat wandelen leverde hem veel nieuwe ideeën op. Wandelen als ‘een bewegende meditatie’. Ook Friedrich Nietzsche had die ervaring: ‘Alleen ideeën die tijdens het wandelen worden bedacht hebben enige waarde’.
Neuro-psychologen spreken over transient hypofrontality: door de lichamelijke beweging ontstaat er ruimte voor de vrijer denken, voor grotere toegang van zintuiglijke en motorische indrukken. Het is een vorm van ontspannen die de ruimte schept waarin nieuwe ideeën worden geboren en nieuwe verbanden worden gelegd. In een van de latere hoofdstukken staat de beoefening van het lange afstand lopen centraal en bespreekt Young de ervaringen die romanschrijver Haruki Murakami daarmee heeft. (Young kan hier minder uiteigen ervaring spreken; hij bekent nooit een lagere afstand dan 14 km te hebben hardgelopen). Murakami erkent dat de cultivering van het fysieke uithoudingsvermogen van belang is voor zijn schrijverschap – dat vraagt immers ook om uithoudingsvermogen en discipline en om meer nog: een goede fysieke gesteldheid.
Sprekend uit persoonlijke ervaring kan ik alleen maar beamen dat het veelvuldig en langdurig hardlopen me behalve een goede gezondheid en goede conditie ook veel goede ideeën heeft opgeleverd. Vooral in de monotone tred, de vaste cadans van een uur of langer in eenzelfde tempo lopen en de gedachten laten komen en gaan, vooral dan valt alles op zijn plaats. Het creëert ook een prettig gevoel, een geluksgevoel. Het is populair om dit toe te schrijven aan de kweek van endorfine door de lichamelijke beweging, maar ik denk eerder dan de creatieve winst inderdaad komt door de ontspanning. Ik heb dezelfde ervaring ook op een ander moment, namelijk tijdens saunabezoek. Ik denk niet dat er dan endorfine wordt aangemaakt maar de werking van de sauna is dezelfde. Al in de eerste ronde zijn er de eerste effecten. (Ben ik de enige met die ervaring? Reageer!)
Young omcirkelt dus allerlei thema’s aan de hand van concrete sportervaringen – van zichzelf of van anderen. Mooi vind ik het hoofdstuk over ‘consistentie’ met als kernbegrippen constantheid en integriteit. ‘Integriteit wordt in veranderende omstandigheden bereikt; constantheid in veranderende tijden. Beide karaktereigenschappen zijn tendensen naar heelheid: het zijn deugden van consistentie, die onze verhalen tot eenheid maken’ (pag. 153) en ons daarmee een zelfbeeld geven, een verhaal over onszelf dat die heelheid omvat en ons leven in een perspectief zet.
Een beetje confronterend vond ik het hoofdstuk over trots. Gepokt en gemazeld in het calvinisme als ik ben, heb ik geleerd dat ‘trots zijn’ altijd intentioneel is: je bent trots op iets of iemand, maar in onze traditie nooit op jezelf. Young rekent daarmee af, of beter: hij zet David Hume (1711-1776) in die deze religieuze duiding van trots negeerde en het begrip definieerde als ‘plezier in jezelf’. ’t Is even wennen, maar het sluit wel aan bij mijn vreugde die ik elke keer ervoer als ik een marathon uitliep – een vreugde die ik zelf nooit labelde als trots maar als ‘wat een heerlijk gevoel dat ik dit zo maar kan’. Eerder een gevoel van dankbaarheid dan van trots.
Er is nog veel meer te vertellen over dit aantrekkelijke boek. Ik laat het erbij, ga zelf maar lezen. De boodschap zal duidelijk zijn: Young is een voorstander van wat hij noemt: intelligent sporten. Je zou zijn boek een moderne catechismus van de ASICS- gedachte kunnen noemen (zonder dat Young dat merk ook maar eenmaal noemt): anima sana in corpore sano, een gezonde geest in een gezond lichaam. Ik nam de kleine ergernisjes voor lief: de onbenullige reflectievragen en tips, de soms onnodige reflecties van de schrijver die steeds tussen haakjes zijn geplaatst, en de soms wat knullige vertaling. Gewoon even doorheen lezen en je niets van aantrekken. Er blijft veel waardevols over!
Trackbacks/Pingbacks