Tijd en plaats: dinsdag 7 januari 2020, rond middaguur, trein van Utrecht naar Den Haag. Stiltecoupé. Conducteur door de intercom: ‘u bevindt zich in de intercitytrein van Utrecht naar Den Haag. We stoppen nog in Gouda. Wij komen bij u langs om te zien of het inchecken is gelukt.” ??!! Op mijn schoot ligt: Meesterframer van Sarah Gagestein en Jolijn Mes. Bestaat toeval?
Een conducteur die langskomt om te kijken of ‘het inchecken is gelukt’: wat een mooi voorbeeld van herframen: van het heel anders verwoorden van wat altijd gezien wordt als ‘kaartje controleren’ of (in het verlengde daarvan:) ‘zwartrijders opsporen’. Door een andere woordkeus en een andere benadering van de handeling wordt ook een andere sfeer rond die handeling gecreëerd. In dit mooie voorbeeld is achterdocht vervangen door hulpvaardigheid, het frame van het wantrouwen door dat van vertrouwen, kwade trouw door geklungel met de scanner. De conducteur is meer dan welkom.
Gagestein en Mes hebben gelijk: het wemelt van de frames om je heen, van woorden en uitdrukkingen die je associaties automatisch in een bepaalde richting sturen. Kijk maar naar het klimaatdebat, de stikstofproblematiek, het migratiedebat (ik betrap me er bij het tikken van deze woorden op dat ik alert ben op de aanduidingen die ik gebruik. Tja).
Dat sturen door frames gebeurt passief als we de krant lezen of naar het journaal kijken. Dat sturen kan ook actief ingezet worden als je zelf een verhaal wilt vertellen of je gehoor wilt beïnvloeden. Sterker nog, zoiets is nauwelijks denkbaar zonder met frames te werken. Je daarvan bewust zijn, inspireert ook zelf bewuste keuzes te gaan maken.
Zaterdags lees ik altijd in Trouw de column van bestuurskundige Hans de Bruijn (ook auteur van een handboek over framing) die aan de hand van een actuele uitspraak of politieke discussie laat zien hoe frames een rol spelen in debatten of campagnes. Zo kreeg ik er al plezier in om ze te herkennen. Gagestein en Mes gaan verder.
In Meesterframer leren de auteurs de lezer niet alleen om te begrijpen wat een frame is en hoe een frame werkt. Ze leren de lezer die niet alleen te herkennen maar ook te doorzien door frames te ontleden. En ze geven een uitgebreide handleiding voor het zelf opstellen van frames en tegenframes: waar je op moet letten, hoe je kunt onderzoeken hoe je doelgroep er op zal reageren, hoe je aan de goede woorden kunt komen, en ook wat je vooral niet moet doen.
De vele voorbeelden die ze geven zijn zeker heel verduidelijkend en gemakkelijk te herkennen uit de recente actualiteit (klimaatdrammer, villasubsidie, blokkeerfries, sjoemelsigaret). Ik heb er veel van geleerd en ik raad daarom iedereen aan om dit boek om die reden te lezen: het maakt je alerter bij je persoonlijke nieuwsgaring en het helpt je om zelf in situaties die dat vereisen, scherp te zijn op je eigen formuleringen en de frames die je zelf communiceert. Daarom beveel ik dit boek graag aan – zeker bij managers, adviseurs en alle andere beroepen waar taal gebruikt wordt om te beïnvloeden. Welnu, zij kunnen veel uit dit boek oppikken voor de vergroting van hun eigen taalvaardigheid. Mooi dus, bedankt!
En toch ….
Meesterframer vertoont een aantal kenmerken die mij als lezer grondig gingen irriteren. De auteurs passen kunstgrepen toe die ik veel in populaire managementboeken tegenkom en die er zelfs de kenmerken van vormen. Alleen doen zij dat wel erg overdadig.
De eerste kunstgreep is die van het koketteren met wetenschappelijke begrippen en inzichten. Auteurs van populaire managementboeken (veelal met name adviseurs) maken vaak opzichtig gebruik van wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke begrippen zonder gedegen kennis van de context van die begrippen en van het hypothetische karakter van wetenschappelijke verklaringen.
In Meesterframer gaat het om inzichten uit de neuropsychologie en de neurolinguïstiek. Van de tweede weet ik dat die inzichten (ik denk aan de publicaties van Lakoff) zeker niet onomstreden zijn onder vakgenoten. Die verwijten Lakoff dat hij zijn claims onvoldoende waarmaakt en tekort schiet in het voorzien van een gedegen empirische basis. Maar wat me vooral hindert, is het onkritische gebruik van de neurowetenschap.
Gagenstein en Mes presenteren zichzelf als grote vertellers van hoe het brein werkt. Zo weten zij
- dat het brein denkt (pag. 14).
- dat het brein twee personages huisvest, een weloverwogen en een sneloverwogen (pag. 16) (hun bron, Nobelprijswinnaar Daniel Kahneman heeft het keurig over ‘twee systemen’).
- dat het brein houdt van de drieslag (‘ons brein vindt het heerlijk om zaken in drieën te horen en denkt daarna dat het klaar is’ (pag. 193).
- dat het brein soms iets interessants doet (pag. 169).
- dat er dingen zijn waar het brein wel mee om kan gaan en waar niet mee (pag. 157).
- dat je het brein soms moet vertroetelen (pag. 214).
- dat het brein haakjes heeft waar je iets aan op kunt hangen (pag. 64 en 68).
- waar het brein aandacht aan schenkt (pag. 234).
- dat je het brein kunt paaien door breinvriendelijke formats (pag. 177) en breinvriendelijke handelingsperspectieven (pag. 182), en door een breinvriendelijke vuistregel toe te passen (pag. 172).
- dat mensen niet van veranderen houden en dat dat niet ligt aan de mensen maar aan hun brein (pag. 125).
- dat dat brein van ons dingen voor zich ziet (pag. 188).
- maar daar niet altijd van onder de indruk is (pag. 189).
- dat het brein in staat is om dingen tevoorschijn te halen (pag. 199), en te lezen (pag. 215).
- dat ons brein een ‘soort verhalenmachine’ is (pag. 153).
Kortom, dat brein van ons, dat is me een dingetje. Het krijgt allerlei kenmerken en eigenschappen toegedicht die wij aan een mens als geheel toeschrijven en waarvoor ook het lichaam nodig is: ‘lezen’ doen we immers met onze ogen, ‘ergens aandacht aan schenken’ doen we vaak met ons hele lichaam. Maar het brein kan het kennelijk ook allemaal zelf en heeft de rest daar niet voor nodig.
Het brein is als een lastige gast die maar niet wil vertrekken en ondertussen veeleisend is. One gast houdt ons aan het werk terwijl hij zelf juist zo min mogelijk zelf wil doen. Neen, als het om het brein gaat, kennen de auteurs geen scrupules; ze zijn er kind aan huis. Waar wetenschappers terughoudend zijn in het gebruik van metaforen en frames, gaan Gagestein en Mes helemaal los. Inderdaad, ze zijn meesterframers.
Er zijn nog andere sleutelwoorden die de wenkbrauwen doen fronsen zoals ‘in de spaarstand staan’, ‘slim luisteren’(??), ‘een slimme framingstrategie’, ’de aan-knop in ons hoofd’ (wie bedient die?), ‘mentale verhalen’ (wat zijn dat? hoe kun je die kennen? zijn ze talig?), en ‘voorbeelden die mentaal klaarstaan’ (hoe ziet dat eruit? rechtop? of liggend op een tafel). Het is het soort populair taalgebruik dat je veel tegenkomt in populaire managementboeken en dat, als je het eenmaal ziet, mij althans gaat irriteren.
Nog een laatste kenmerk van populaire managementboeken is dat auteurs graag gebruik maken van bijwoorden en vage bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden- woorden die een tekst lekker leesbaar maken maar intussen uitblinken door vaagheid. Ik doel op aanduidingen als ‘nogal wat argwaan’ en ‘een beetje manipulatief’. De tekst wemelt ervan. Die behoefte aan een lekker bekkende tekst gaat ver, zie ook het gebruik van spreektaal als ‘dat is lastig zat’ en ‘je strot uit krijgen’. Het geeft mij het gevoel dat de auteurs wel heel erg hun best hebben gedaan om vooral niet moeilijk over te komen.
Trackbacks/Pingbacks